Slot: ’t Mysterie van de zwaartekracht.

’t Mysterie van de zwaartekracht (Slot)

8 januari 2011

Met heel veel dank aan Jan Smith voor zijn toewijding en de tijd, die hij
besteedde aan het op uitmuntende wijze vertalen van het boek Moongate’,
dat wij hier op WantToKnow plaatsten.

Je bent een kanjer Jan!!

– HOOFDSTUK 13 –

ZWAARTEKRACHT, SEARL-SCHOTELS
EN LEVITATIESTRALEN

 vertaling Jan Smith © 2011 /WantToKnow.nl/.be

In dit hoofdstuk bespreken we de aard van de zwaartekracht en aandrijfmethoden die door Ufo’s kunnen worden gebruikt. Ook zal worden aangetoond dat er reeds in 1949 een antizwaartekrachtapparaat werd uitgevonden dat mogelijk door NASA en Defensie werd toegepast om mensen op de Maan te laten landen. Er bestaan veel ontdekkingen en uitvindingen die te maken hebben met de aard van de zwaartekracht, maar de gevestigde wetenschap heeft ze altijd categorisch genegeerd en onderdrukt. We zullen hier een korte samenvatting van een aantal van deze ontdekkingen geven. Een veelgehoorde theorie over zwaartekracht, die in de jaren ’50 werd ontwikkeld, lijkt van toepassing op veel waarnemingen van deze natuurkracht, ofschoon er op basis van de laatste ontwikkelingen wel enige herziening nodig is.

Zoals in hoofdstuk 8 reeds werd uitgelegd lijkt de fundamentele zwakke plek in de universele zwaartekrachtwet van Newton te liggen in de aanname dat zwaartekracht ongelimiteerd zou kunnen doordringen in materialen van welke dikte dan ook. De zwaartekracht bezit veel eigenschappen die we ook terugvinden bij het licht omdat zwaartekracht kennelijk wordt veroorzaakt door een straling die in hoge mate doordringt in het elektromagnetisch spectrum. Derhalve penetreert deze straling slechts in beperkte mate materie, voordat hij volledig verstrooid wordt.

Sir Henry Cavendish

voerde in 1798 een laboratoriumexperiment uit om de aantrekkingskracht te kunnen vaststellen tussen vaste metalen. Uit dit experiment kwam de zwaartekrachtconstante naar voren die later werd gebruikt voor het bepalen van de massa en de dichtheid van de Aarde.

Juist vanwege dat lage doordringend vermogen van de zwaartekracht maakte men daarna de wezenlijke fout door deze constante ook van  toepassing te laten zijn op lichamen van planetaire afmetingen. Een van de redenen waarom het onmogelijk is om de zwaartekrachtomstandigheden die voor kleinere voorwerpen gelden, ook toe te passen op planeten, wordt veroorzaakt door het feit dat de afzwakking van de zwaartekrachtstraling in geen enkel vergelijkbaar opzicht bij kleinere voorwerpen optreedt. Een andere reden is een vermeerderend effect ( niet bij kleinere lichamen), dat wordt veroorzaakt door het verstrooien van straling van hogere frequenties die in die van de zwaartekrachtstraling terechtkomt.

Algemeen wordt aangenomen dat materie die zich beneden een bepaalde afstand tot het planeetoppervlak bevindt, niet aan oppervlaktezwaartekracht bijdraagt –in verhouding tot de massa -, omdat de zwaartekrachtstraling die door deze materie wordt gegeneerd gedeeltelijk zal zijn opgelost of verzwakt voordat die het oppervlak zal hebben bereikt. Hieruit volgt dat de massa van een planeet niet echt bepaald kan worden zonder kennis te hebben van de dikte van de schil, de samenstelling van het materiaal waaruit deze bestaat en het percentage van de holten die zich erin bevinden. De Maan zou, vanwege haar hoge oppervlaktezwaartekracht, eigenlijk een zeer indrukwekkende massa moeten hebben om aan de Universele Wet van de Zwaartekracht te kunnen voldoen. En er is inmiddels al veel bewijsmateriaal dat aantoont dat zowel de Aarde als de Maan allebei holle structuren zijn.

Om die reden draagt de schil van de Maan meer bij aan de zwaartekrachtstraling dan op basis van het experiment van Cavendish werd verondersteld.

De Zon zendt straling uit in een zeer wijd spectrum en een deel ervan moet tot op aanzienlijke diepte in de verschillende omringende planeten doordringen. Een fractie van de Zonnestraling moet zich derhalve dus ook bevinden in het frequentiebereik van de straling bevinden die verantwoordelijk is voor zwaartekracht. Het frequentiebereik van de zwaartekrachtstraling ligt vermoedelijk in het elektromagnetisch spectrum beneden dat van de infraroodstraling. Juist door het penetreren van vele kilometers dikke schillen van grote lichamen als planeten of de Maan zal een aanzienlijk deel van die binnendringende straling van de Zon tussen het bereik van het infrarood en de zwaartekracht worden getransformeerd, danwel gedegradeerd in een lagere frequentie van zwaartekrachtstraling.

Transformatie of vermeerdering zou optreden vanwege het verstrooiend effect van atomen en moleculen die geleidelijk reageren met de straling en daardoor een verlaging teweegbrengt van de gemiddelde frequentie totdat die stralingsfrequentie degradeert tot die van de zwaartekrachtbandbreedte. Dit verklaart waarom lichamen beneden een bepaalde minimale afmeting niet in staat zijn om een voldoende hoeveelheid straling om te zetten in zwaartekrachtstraling. Er is gewoon niet voldoende materie voorhanden om welke transformatie dan ook in gang te zetten. Dit betekent dat de bollen die in het experiment van Cavendish werden gebruikt elkaar aantrokken met een in vergelijking tot hun massa kleinere kracht dan het geval is bij planeten. Om die reden was de uiteindelijk tijdens het experiment vastgestelde zwaartekrachtconstante te klein om daarmee met behulp van de Zwaartekrachtwet van Newton de hoge Maanzwaartekracht te voorspellen.

Zoals al eerder opgemerkt worden grote uitstulpingen kennelijk niet in de mate welke volgens de Newtoniaanse Zwaartekracht vereist wordt, uit lijn getrokken. Dit kan komen doordat bergen niet groot genoeg zijn om een aanzienlijke hoeveelheid hogere straling die in hun binnenste wordt gegenereerd te transformeren in zwaartekrachtstraling en de direct zwaartekrachtstraling die binnenin bergen wordt opgewekt kan makkelijk door afdekkende lagen worden verspreid. En daarom is de hoeveelheid zwaartekrachtstraling die uit bergen komt misschien wel minder dan op basis van de Universele Zwaartekrachtwet van Newton wordt aangenomen. De zwaartekracht versnelt elke molecuul van een klein lichaam ongeveer in gelijke mate en tegelijkertijd; daarom ondervindt een vallend lichaam nagenoeg geen weerstand.

Als bij de voortstuwing van Ufo’s een sterk zwaartekrachtveld zou worden gebruikt, kan dat gemakkelijk een verklaring kunnen zijn voor het feit dat ze met extreem hoge snelheden zeer scherpe koerswijzigingen kunnen uitvoeren. Geen enkele levensvorm van redelijke omvang zou de G-krachten die bij de versnelling die in verband worden gebracht met sommige Ufo’s kunnen weerstaan, tenzij er sprake zou zijn van een buitengewone vorm van voortstuwing. Om dit soort verschijnselen te verklaren, zou de traagheidsmassa van machine , maar ook van de inzittenden, nagenoeg nul moet zijn, of moet elke molecuul tegelijkertijd dezelfde versnelling ondergaan.

Sommige Ufo’s kunnen mogelijk aangedreven zijn door middel van zwaartekrachtgeneratoren. Dat zou een verklaring kunnen vormen voor de manier waarop mensen die contact hebben gehad met Ufo’s aan boord werden gebracht. Maar er moet toch ook een betere voortstuwingsmethode zijn geweest om de traagheidseigenschappen van het schip en haar passagiers tot nul terug te brengen als dat tot de mogelijkheden zou behoren.

In de natuurkunde is traagheid, ook inertie genoemd, de naam voor het verschijnsel dat er een kracht nodig is om een voorwerp een andere snelheid of richting te geven. Deze ‘kracht die nodig is om een voorwerp een bepaalde versnelling te geven’ is evenredig met de massa (dus ook met de hoeveelheid materiaal of materie), net zoals de ‘kracht waarmee een voorwerp door de aarde wordt aangetrokken’ evenredig is met het gewicht. Een groot massief voorwerp bezit meer traagheid en is moeilijker te verplaatsen dan een klein voorwerp.

En daarom kan een ruimteschip met nagenoeg geen traagheid een enorme versnelling ondergaan door er een zeer kleine kracht op los te laten, en de inzittenden zouden daarbij weinig tot geen hinder ondervinden. In het verleden werd een aantal ontdekkingen gedaan waaruit is komen vast te staan dat die mogelijkheid wel degelijk aanwezig is.

Psychokinese en andere verschijnselen..
Een aantal onafhankelijke onderzoekers, waaronder Wilhelm Reich en Baron Karl von  Reichenbach toonden door middel van experimenteel onderzoek aan dat bepaalde soorten negatief geladen deeltjes weerstand bieden aan een zwaartekrachtveld. Aan het eind van de 19e eeuw ontwierp Sir William Crookes (1832 – 1919) een aantal zorgvuldige proeven die hij al even zorgvuldig toepaste op Daniel Homes, een man die zichzelf en andere voorwerpen kon laten zweven. Crookes beschreef de experimenten in artikelen die werden gepubliceerd in  Quarterly Journal of Science. Deze artikelen, alsmede aantekeningen en professionele correspondentie, werden ook opgenomen in zijn boek Researches in the Phenomena of Spiritualism. Een boek dat ingaat op recenter onderzoek naar levitatieverschijnselen is van de hand van Michael H. Brown en heet PK, A Report on the Power of Psychokinesis, Mental Energy that Moves Matter.

De conclusie die uit de rapporten over deze experimenten door alle hierboven genoemde personen kan worden getrokken, is dat zwaartekrachtstraling bestaat uit of gepaard gaat met negatief geladen deeltjes. Zwaartekrachtstraling en ermee geassocieerde negatief geladen deeltjes zullen vaste materie aantrekken omdat atomen en moleculen over het algemeen een licht positieve lading hebben. Hieruit volgt dat een lichaam dat voldoende negatief geladen deeltjes bevat, zal gaan zweven.

Bovengenoemd levitatieverschijnsel doet zich blijkbaar voor in meteoritisch stof dat op grote hoogte voorkomt. Stofdeeltjes beneden een bepaalde kritische afmeting schijnen in een vacuüm niet naar beneden te vallen. Dit wordt gedeeltelijk bevestigd door meteoritische stofwolken die zich op een hoogte van 80 – 100 kilometer boven het Aardoppervlak bevinden. Die stofdeeltjes blijven opgelost hoewel de dichtheid van de lucht op die hoogte ongeveer 1/100.000 is van die van lucht op zeeniveau. In dit geval hebben de stofdeeltje een voldoende hoeveelheid van deze geladen deeltjes verzameld om te kunnen blijven zweven. Wanneer de negatieve lading verstrooid raakt, zullen de stofdeeltjes weer naar beneden vallen.

In 1923 ontdekten Thomas Townsend Brown en Professor Paul Biefeld van de Denison Universiteit in Granville, Ohio, iets dat later het verbazingwekkende Biefeld-Brown effect werd genoemd. Door deze experimenten werd ontdekt dat een parallelle plaatcondensator die onder hoge spanning werd gezet, een beweging vertoonde van de negatief geladen plaat naar de positief geladen plaat, zelfs in een vacuüm. Met andere woorden: wanneer dit type condensator onder spanning wordt gezet, wordt er een ongebalanceerde of resultantenkracht op uitgeoefend. Brown ontving hiervoor in 1960, 1962, and 1965 respectievelijk de patentnummers 2.949.550, 3.022.430 en 3.187.206 voor elektrokinetische apparaten die volgens dit principe werkten. Gedurende de daaropvolgende jaren ontwikkelde Brown een aantal experimentele modellen met indrukwekkende mogelijkheden voor voortstuwing.

Wanneer de traagheidseigenschappen van een ruimteschip tot nagenoeg nul zouden kunnen worden gereduceerd, dan zou het Biefeld-Brown effect het wel eens een enorme versnelling kunnen geven.

Bewijzen tonen aan dat de traagheidseigenschappen van een voorwerp behoorlijk kunnen worden veranderd door het te impregneren met de juiste energieën. In de academische wetenschap gaat men uit van slechts een soort elektron, maar er is erg veel bewijs (zoals hierboven aangevoerd) voor het bestaan  van elektronen met veel lagere veldsterktes die zich niet zo eenvoudig laten waarnemen of meten door middel van volt- of ampèremeters. Dit soort elektronen vormen waarschijnlijk dezelfde deeltjes die worden geassocieerd met de voortstuwingssystemen van buitenaardse ruimteschepen waarover mensen vertellen die met buitenaardsen contact hebben gehad.

Die systemen schijnen vergezeld te gaan met licht en hun onderhavige deeltjes zouden weleens uit lichtfotonen kunnen bestaan. Er is genoeg bewijsmateriaal dat de veronderstelling onderbouwt dat deze elektronen met lage veldsterkten samengaan met fotonen die door de Zon worden uitgezonden en verantwoordelijk zijn voor allerlei verschijnselen. Omdat de Zon veel verschillende fotonen uitzendt met verschillende frequenties, zou het spectrum van die elektronen dus behoorlijk breed moeten zijn. Een voorwerp met voldoende hoge concentratie van deze elektronen zal de neiging hebben te gaan zweven en door een zwaartekrachtveld te worden afgestoten.

Hoewel het volledig karakter van deeltjes met een lage veldintensiteit nooit helemaal werd begrepen, zijn hun effecten al vele duizenden jaren bekend onder namen als kundalini, prana, mana en levenskracht. Het eerste echt wetenschappelijk onderzoek naar het karakter van deze subtiele elektronen werd in het midden van de negentiende eeuw uitgevoerd door Baron Karl von Reichenbach (1788 – 1869) op zijn kasteel in de nabijheid van Wenen. Hij deed gedurende tientallen jaren duizenden experimenten en publiceerde in 1850 een indrukwekkend traktaat getiteld: ‘Researches on Magnetism, Electricity, Heat, Light, Crystallization, and Chemical Attraction in Their Relations to the Vital Force‘.

Reichenbach noemde de subtiele elektronen “Od” (spreek uit ‘Ood’), hetgeen afgeleid was van de Noorse God Odin, onder verwijzing naar een kracht die de hele natuur doordringt. Zijn uitgebreide en zeer nauwkeurige onderzoek maakt het mogelijk dat hij de elektrische aard van Od kon ontdekken en hij was daardoor in staat te laten zien dat het nauw verweven was met licht. Bovendien stelde hij vast dat Od in principe verband hield met alle levende organismen en niet levende verschijnselen als chemische reacties, magneten, kristallen, water en zo meer. Hij constateerde dat Od zich anders gedroeg dan normale elektriciteit met afwijkende regels voor geleidbaarheid door materialen.

In 1908 bestudeerde Walter Kilner de karaktereigenschappen van wat hij aanduidde als de ‘menselijke atmosfeer’, waarbij hij gebruik maakte van speciale filterschermen waardoor het mogelijk was de aura zichtbaar te maken. Zijn bevindingen onderschreven het onderzoek van Reichenbach naar de subtiele elektronen of het energieveld dat door het menselijk lichaam wordt verspreid. Kilners boek, The Human Atmosphere, werd in 1911 gepubliceerd en in 1965 werd een geheel herzien uitgave gepubliceerd onder de titel The Human Aura.

In 1925 stelde een Russisch celbioloog, Alexander Gurwitsch, dezelfde elektronen vast die door cellen werden uitgezonden en hij noemde dit verschijnsel ‘mitogenetische straling’ – een uiterst zwakke ultraviolette straling die door alle levende wezens zou worden uitgestraald. Hij ontdekte dat de straling kon worden gereflecteerd en geabsorbeerd en dat hij daarmee in staat was de vermeerdering van gistschimmels te verhogen.

In 1936 publiceerde een professor in de bacteriologie aan de Universiteit van Cornell, genaamd Otto Rahn, een werkje getiteld Invisible Radiations of Organisms. Zijn bevindingen betroffen dezelfde subtiele elektronen als van Reichenbach, Kilner en Gurwitsch.

In 1939 publiceerden H.S. Burr en F.S. Northrop hun onderzoekresultaten met betrekking tot een elektrodynamisch of L-veld dat organismen uitzonden. De bevindingen veerschenen in de Proceedings of the National Academy of Science in een artikel getiteld Evidence for the Existence of an Electro-Dynamic Field in Living Organisms.

Dr. Wilhelm Reich deed heel veel onderzoek naar het karakter van subtiele elektronen in de jaren 30, ’40 en ’50. hij noemde deze subtiele elektronen ‘orgon’ vanwege hun zeer nauwe relatie met levende organismen. Hij bleek in staat de orgon te concentreren in speciaal ontwikkelde orgonaccumulatoren die hij gebruikte voor healingdoeleinden. Juist door deze toepassing kreeg hij ernstige problemen met het medisch establishment, ofschoon hij zelf toch ook arts was. Zijn uitputtende onderzoek bevestigde de relatie tussen orgon – of subtiele elektronen – en levende organismen, healing-energieën, ziekten, atmosferische en weerverschijnselen, zonlicht, radioactieve stoffen, elektriciteit en geleidbaarheid, visuele kleureffecten, warmte en vele andere dingen.

Bovenstaande korte bespreking heeft geleid tot de basis voor het beter kunnen doorgronden van het Searl-effect dat naar alle waarschijnlijkheid zou kunnen worden toegepast voor het reizen door de ruimte.

Het Searl-effect

Het Searl-effect werd in 1949 ontdekt door een Engels elektronicatechneut met de naam John Searl. Het was hem opgevallen dat roterende metalen voorwerpen een kleine spanning opwekten. De buitenste rand had een negatieve lading terwijl het centrale deel positief geladen was. Hij beredeneerde dat vrijen elektronen als gevolg van de centrifugale kracht naar buiten werden geslingerd. Hij maakt hieruit op dat het mogelijk moest zijn een elektrische generator te ontwikkelen die op dit principe zou werken. Searls eerste generator bestond uit een gesegmenteerde, roterende schijf met stationaire elektroden die dienden voor het vangen van de elektronen die naar buiten werden geslingerd. Het apparaat was ongeveer een meter in diameter en werd aangedreven door een kleine motor. De resultaten waren volstrekt onverwacht..!

Bij een lage rotatiesnelheid produceerde de schijf krachtige elektrostatische effecten op voorwerpen die in de buurt lagen terwijl er krakende geluiden te horen waren en een geur van ozon te ruiken was. Voorbij een bepaalde rotatiesnelheid ging het apparaat als vanzelf versnellen zonder de hulp van de aandrijfmotor. Terwijl de snelheid bleef toenemen, steeg de generator op naar zo’n 15 meter hoogte, waarbij de verbinding tussen motor en generator werd verbroken. Hij zweefde op deze hoogte nog enige tijd rond terwijl de snelheid nog steeds aan het toenemen was en er om het apparaat een roze halo verscheen. Deze halo duidt kennelijk op ionisatie van de omgevingsatmosfeer.

Een andere effect was dat plaatselijke radiotoestellen vanzelf aan en uit gingen en zenders opzochten als gevolg van het energieveld waarin ze zich bevonden. Tenslotte bereikte het apparaat een kritische rotatiesnelheid, won het aan hoogte en verdween het naar verluidt uit zicht.

Sedert 1952 hebben Searl en anderen naar het schijnt generatoren gebouwd die in grootte variëren van 1 tot wel 10 meter. Zijn verbazingwekkende ontdekking zou erop duiden dat sommige Ufo’s op een soortgelijke manier werken omdat er veel van dat soort dingen zijn waargenomen met roterende segmenten. Een van de belangrijkste aspecten van deze uitvinding is dat bij extreem hoge spanningen de samenstellende delen kennelijk aanzienlijk aan traagheid inboeten. De betrouwbaarheid van deze informatie over Searl-schotels kan niet worden geverifieerd, maar algemeen wordt aangenomen dat er een logische verklaring gevonden zal worden over hun werkingsprincipe.

Wanneer het armatuur van de Searl-schotel ronddraaide, werden daarbij de normale elektronen (die konden worden gedetecteerd door instrumenten) waarschijnlijk naar de buitenste rand geslingerd, waardoor een lage spanning werd opgewekt. Dat alleen kon echter niet de enige verklaring voor de daarop volgende verschijnselen zijn. De subtiele elektronen die zich verspreidden door het schotelmateriaal werden kennelijk ook naar buiten geslingerd door de rotatiesnelheid. Omdat subtiele elektronen erg instabiel schijnen te zijn, zullen ze al bij de geringste provocatie desintegreren, waarbij ze licht en warmte loslaten. Het roterend armatuur kan dus best de oorzaak zijn van het feit dat heel veel van die subtiele elektronen desintegreren. En hierdoor zouden weer grotere hoeveelheden normale elektronen vrijkomen en zo verder, totdat krachtige elektrostatische effecten werden opgewekt rondom het armatuur.

Terwijl subtiele elektronen werden weggeslingerd naar der and, ontstond daardoor in het midden van de schijf vermoedelijk een leegte en konden elektronen uit de omliggende gebieden die leegte weer opvullen. Hierdoor kon mogelijk een vortexbeweging ontstaan die de rotatiesnelheid van de schotel deed toenemen en met deze toename raakten steeds grotere aantallen deeltjes en gebieden bij het proces betrokken.

Tenslotte vereiste de schotel zo’n sterke negatieve lading dat de zwaartekracht van de Aarde het toestel begon af te stoten waardoor het opsteeg. De hoogste concentratie van subtiele elektronen ligt vermoedelijk dichtbij het aardoppervlak en toen de schotel meer dan  deze concentratie bereikte, verloor hij een deel van zijn lading waardoor hij begon te zweven. Tot slot kon opnieuw een zware negatieve lading zij bereikt door hetzelfde proces, waardoor het toestel in toenemende mate omhoogschoot als gevolg van de afgenomen traagheid. Als de inertie van een ruimteschip door het Searl-effect tot nul kan worden teruggebracht, kan mogelijk het Biefeld-Brown-effect toegepast worden om het een enorme versnelling en snelheid te geven.

Searl-schotels en UFO’s
Sommige UFO’s en de Searl-schotels, schijnen bepaalde eigenschappen gemeen te hebben. In beide gevallen beweert men dat er een halo of geïoniseerd gebied omheen hing en dat men gezien heeft dat de toestellen vegetatie verschroeiden wanneer ze laag bij de grond zweefden. Allebei veroorzaken ze naar verluidt elektronische interferentie en geluidseffecten. De ultrahoge concentratie subtiele elektronen rondom de Ufo’s die door het Searl-effect worden geproduceerd, zouden mogelijk schadelijk kunnen zijn voor mensen en verwondingen geven wanneer iemand te dicht in de buurt zou komen. Mensen die met Ufo’s contact hebben gehad, zoals George Adamski werden gewaarschuwd de toestellen niet aan te raken. Dit komt waarschijnlijk omdat de subtiele elektronen die de Ufo’s omgeven altijd aan het desintegreren zijn. Een hoge concentratie zou het menselijk lichaam kunnen binnendringen en desintegreren waarbij grote hoeveelheden normale elektriciteit zou vrijkomen die allerlei innerlijke en uiterlijke schadelijke gevolgen kan veroorzaken. Dat is dus waarschijnlijk ook aan de hand met begroeiing die in contact of te dicht in de buurt komt van de toestellen!

Een andere geheimgehouden ontdekking in het ruimtevaartprogramma dat aanknopingspunten geeft  over de aard van de zwaartekracht wordt ook wel aangeduid met de term ‘gewichtsverlies van raketten in de ruimte.’ In de ruimte zou weleens een grote verscheidenheid aan concentraties van subtiele elektronen kunnen voorkomen, zoals in de Van Allen stralingsgordels waardoor satellieten niet alleen gewicht verliezen, maar ook traagheid. Een verslag over dit eigenaardige verschijnsel staat in het boek van Frank Edwards Strange World.2 Edwards beweert dat dit verschijnsel officieel werd bevestigd in een verklaring die in november 1960 werd uitgegeven door de Amerikaanse Luchtmacht.

Een onbeschadigde Discoverer satelliet die oorspronkelijk een gewicht had van 137 kilogram, woog na zijn baan over de polen nog slechts 57 kilo nadat hij een paar dagen later werd geborgen. Een ander verslag dat Edwards heeft gegeven verwees naar de fragmenten van de Russische Spoetnik-I die in zijn baan om de Aarde explodeerde door het niet goed functioneren van zijn remraket. De metalen fragmenten bleken uitzonderlijk licht te zijn. Kort daarna werden nog meer fragmenten aangetroffen en proven daarop wezen uit dat ook die meer dan de helft van het normale gewicht kwijt waren geraakt.

Zelfs de pot waarin een van die delen was opgeborgen begon gewicht te verliezen! Dit wijst erop dat veel van de subtiele elektronen die in het satellietfragment terecht waren gekomen en op hun beurt opgesloten waren in de container ook het gewicht daarvan lieten afnemen. Deze ontdekking ondersteunt de theorie over de zwaartekrachtstraling en de daarmee verband houdende theorie over ‘subtiele’ elektronen zoals die in dit hoofdstuk zijn beschreven. Een aantal van deze verbazingwekkende ontdekkingen die in dit hoofdstuk aan de orde zijn gesteld zouden wel eens gebruikt kunnen zijn voor het op de Maan laten landen van de mens. Al dit soort uitvindingen en ontdekking dateren allemaal zo ongeveer uit die periode. Omdat het leger altijd bovenop dit soort nieuwe uitvindingen heeft gezeten, zou het behoorlijk naïef zijn te veronderstellen dat ze lang voor 1969 niet aan het experimenteren zijn geslagen met antizwaartekracht apparaten. Bewijzen hiervoor worden in het volgende hoofdstuk gepresenteerd.

Voetnoten bij dit hoofdstuk:

  1. Rho Sigma, Ether-Technology: A Rational Approach to Gravity-Control, (Lakemont, Georgia: Rho Sigma, 1977), p. 73.
  2. Frank Edwards, Strange World, (New York: Bantam Books, 1964), p. 163.

– HOOFDSTUK 14 –

HET HUIDIGE EN TOEKOMSTIGE RUIMTEVAARTPROGRAMMA

 vertaling Jan Smith © 2011 /WantToKnow.nl/.be

De enige foto’s die van de lancering te vinden zijn, staan hierboven. Let op dat er geen enkel teken is dat wijst op toepassing van de ons bekende voortstuwing tijdens lanceringen. Op YouTube staat ook nog het volgende filmpje, waarop een en ander nog duidelijker naar voren komt.

Een Apollo-maanmodule (LM= Lunar Module) verlaat voor de laatste keer de maan, het is Apollo 17. De camera die deze opname maakte, was gemonteerd op het maankarretje, dat zo’n 150 meter vanaf de Lunar Module was opgesteld om deze opname te maken. Het clipje eindigt wanneer de LM een hoogte bereikt van zo’n 500 meter. Mensen in Houston hadden exact de baan berekend die de LM zou maken en hadden dienovereenkomstig de camera opdracht gegeven deze baan te volgen, met de opstijgende LM.

https://www.youtube.com/watch?v=9HQfauGJaTs

Er is inmiddels een grote hoeveelheid bewijzen geleverd waaruit blijkt dat er op de Maan een grote zwaartekracht heerst en een substantiële dampkring voorkomt die ongeveer vergelijkbaar is met die van planeet Aarde. De donkere hemel op bovenstaande beelden wijst op de mogelijkheid dat het werkelijke uiterlijk van de hemel werd weggewerkt door fototrucage of Photo-Shoptechniek. Op het eerste gezicht lijkt het er misschien wel op dat een dergelijke techniek ook werd toegepast niet alleen de hemel donker te maken, maar ook om er de uitlaatgassen mee te verdonkeremanen (om eens een leuke woordspeling te gebruiken).

Maar als de hemel werd gezwart, dan werd dat gedaan om het bestaan van een Maanatmosfeer te verbergen, maar ja, dat zou dan betekenen dat er sprake is van een behoorlijk sterke zwaartekracht (die 60% of meer waarover in het boek wordt gesproken) en in dat geval zouden lanceerraketten niet voldoende zijn, en was de Maanlander ook nog eens niet uitgerust om daarvoor voldoende brandstof aan boord te hebben. Als de beelden wat nauwkeuriger worden onderzocht, is duidelijk te zien dat het lanceerplatform verlicht schijnt te worden op het moment van de start. Die gloed of verlichting aan de onderkant van de opstijgende module volgt de omtrekken ervan en heeft helemaal niets te maken met een uitlaatvlam.

Nou kan het misschien wel het Zonlicht zijn dat tegen de Maanlander schijnt,maar als er sprake zou zijn van een uitlaatvlam, zou deze voorbij de contouren van de module te zien moeten zijn. Dat is echter niet het geval.

Ook op dit stilstaande beeld van de lancering van Apollo-16 zijn rode, groene, blauwe en gele vlekken te zien die mogelijk wijzen op het feit dat er grote op het platform sprake moet zijn van hevige energetische activiteit. Een mogelijkheid kan nog zijn dat er gebruik is gemaakt van explosiebouten om de Maanlander aan het platform te bevestigen en die tijdens de lancering ontploffen waardoor restanten daarvan in het rond vliegen.

Nog een andere mogelijkheid is dat er een kleine hoeveelheid van de oorspronkelijke brandstofvoorraad wordt ontstoken om de kijker ervan te overtuigen dat op dat moment een conventionele raket het enige middel van voortstuwing was. Die gekleurde fragmenten zijn ook heel duidelijk zichtbaar op de YouTubefilm van de lancering van de Maanmodule van de Apollo-17-missie. Er is wel een hevige lichtflits waarneembaar, maar er is geen puntvormige steekvlam of iets dergelijks te zien.

Ook op het televisiebeeldje dat vlak na dat van hierboven te zien is, zijn geen ‘normale’ gevolgen van een conventionele lancering aanwezig: geen vlam, geen rook.

Wie deze NASA-beelden in diskrediet zou willen brengen, kan natuurlijk aanvoeren dat er geen uitlaatvlam kan bestaan in een vacuüm. Bij duizenden graden Celsius stoten chemisch raketmotoren echter grote hoeveelheden verbrandingsproducten uit. Deze producten en gassen stralen een intens licht uit in een steekvlam die vele tientallen meter lang onder de uitlaatmonding uitsteekt.

En naarmate de afstand vanaf die uitlaatopening groter wordt, wordt die wolk met verbrandingsresten steeds breder. De hoeveelheid licht is vaak voldoende om de omgeving volledig in het licht te zetten waarbij de grootste lichtintensiteit uiteraard optreedt in de uitlaatvlam zelf. Een vacuüm zou slechts weinig invloed hebben op het doen verminderen van het licht uit de hoofduitlaat omdat de uitlaatgassen en andere restproducten ook zelf oplichten. Op afbeeldingen, tekeningen en artist-impressies van Apollo-11 staan steeds opnieuw prachtige steekvlammen afgebeeld.

Samenvatting
Er kan worden gesteld dat de foto’s en tv-beelden voldoende bewijs leveren dat er geen raketten werden gebruikt om aan de zwaartekracht van de Maan te ontsnappen.

En dan hebben we het nog niet eens gehad over de rampzalige aerodynamische eigenschappen van de Maanlander zelf. NASA verklaarde dat dit geen probleem zou opleveren vanwege de luchtledige atmosfeer van de Maan. Maar juist omdat er wel een redelijk dichte atmosfeer op de Maan heerst, zoals reeds is aangetoond, zouden de Maanlanders allemaal aerodynamisch behoorlijk instabiel worden naarmate hun snelheid zou toenemen. Dit betekent dat de ontsnappingssnelheid beneden een kritisch punt moest worden gehouden. Dat kan echter nooit goed gebeuren als er raketten aan het werk zijn, want de eisen met betrekking tot de brandstof zouden dan tot astronomische hoogten stijgen als op een lage snelheid moet worden gevlogen.

Het is mede belangrijk dat de astronauten rechtop stonden tijdens de landing en later ook tijdens het opstijgen. Vermoedelijk werden zij staande gehouden door middel van riemen die aan het plafond vastzaten. Door deze omstandigheid was het uiteraard ook niet eens mogelijk om met variërende snelheden te werken zonder die mannen in direct gevaar te brengen. Dit zou inhouden dat de versnelling en vliegsnelheid laag moesten worden gehouden waardoor de slechtst denkbare voorwaarden zouden optreden voor het zo efficiënt mogelijk gebruiken van de voorradige brandstof.

Welke methode zou NASA dus werkelijk hebben toegepast om astronauten naar de Maan te brengen..?

En ze daarna ook weer veilig te laten terugkeren naar Aarde..?

Ongetwijfeld lagen de plannen voor de bouw van een reusachtige Saturnusraket op de tekentafel lang voordat men de grote zwaartekracht van de Maan ontdekte. Wernher von Braun had zich al vele jaren voordat NASA werd opgericht een dergelijke raket voorgesteld. Hoewel dit een zeer zware raket was, zou er een minstens zeven keer zo groter exemplaar nodig zijn – voorzien van chemische raketten – om een Maancapsule naar de Maan te schieten. Na de ontwikkeling van antizwaartekrachtapparaten, was de Saturnusraket eigenlijk niet meer nodig. Maar de zakenwereld en het leger hadden beide zeer grote belangen in het ruimtevaartprogramma. Naarmate het project vorderde, kon het leger doorgaan met het verborgen houden van nieuwe ontdekkingen en de vele miljarden dollars die door grote ondernemingen werden verdiend, werden uitgegeven aan geheime militaire onderzoeksprogramma’s. Als de astronauten eenmaal in de ruimte waren, konden heimelijk hoogwaardige antizwaartekrachttoepassingen worden ingezet, terwijl het publiek in het ongewisse werd gelaten.

De krijgsmacht zorgt voor de middelen of vraagt peperdure defensietoepassingen en grote ondernemingen varen wel bij de vele kapitaalintensieve aanbestedingen. De Amerikaanse regering kan zonder meer worden beschouwd als een marionet voor deze groeperingen.  Het is goed om zich te realiseren dat vele geheimgehouden apparaten weleens de oplossing voor alle energievraagstukken kunnen zouden kunnen zijn ware het niet dat er altijd leugenachtige geldwolven zijn die aan de touwtjes trekken. In feite is het zo dat alle problemen op energiegebied in stand worden gehouden ten gunste van de winsten van de allergrootste kartels ter wereld.

Toen NASA erachter kwam dat alleen conventionele raketten niet in staat waren om mensen naar de Maan te brengen, werden ongetwijfeld fondsen doorgesluisd naar projecten die zich bezighielden met antizwaartekrachtfenomenen en aanverwante technologieën. Defensie had sinds het begin van de jaren ’60 naar alle waarschijnlijkheid al lang en breed ervaring opgedaan met het Searl-effect en het Biefeld-Brown-effect en mogelijk een paar jaar later al een aantal apparaten volgens die principes weten te perfectioneren. Bovendien werd er voor 1960 reeds een apparaat voor het opwekken van zwaartekrachtstraling ontwikkeld. Het is meer dan waarschijnlijk dat het leger van de Verenigde Staten al personeel op de Maan heeft neergezet lang voordat Apollo-11 er een zachte landing op maakte!

Men stelde niet zo heel veel vertrouwen in de levitatie apparaten om er de Apollo-capsules volledig door te laten manoeuvreren en controleren. Het is mogelijk dat ze alleen werden ingezet als voornaamste bron van voortstuwing voor het afremmen, voor de zachte landing en het opstijgen. Hoogtecontrole zou nog met conventionele raketten zijn uitgevoerd. Bovendien was het uiteraard veel makkelijker om de boel geheim te houden als er slechts minimaal van dit soort nieuwe technologieën zouden worden gebruikt.

Ook antigravitatie apparatuur verlangd nog de nodige elektrische voeding. Het Searl-effect vroeg beduidend minder energie om het levitatieproces op gang te brengen, waarna er voldoende energie uit de omgeving kon worden betrokken om het op gang te houden. Zwaartekrachtgeneratoren hadden echter wel behoefte aan een constante energiebron. In ieder geval werden tijdens alle Apollo-missies verschillende combinaties van Searl-generatoren, Biefeld-Brown-apparaten, zwaartekrachtgeneratoren al of niet met allerlei  andere geheime technologieën ingezet.

Het zou zo maar kunnen zijn dat NASA en DEFENSIE allebei hun mond hebben gehouden over Ufo’s omdat ze zelfs bezig waren met het ontwikkelen en toepassen van hun eigen antizwaartekrachtapparaten. Het is genoegzaam bekend dat de Luchtmacht sinds de het begin van de vijftiger jaren veel tijd en moeite hebben gestopt in het bestuderen van Ufo’s. Het zou bijzonder naïef zijn er vanuit te gaan dat ze daarvan niet veel zouden hebben opgestoken. Hun beleid van volledig stilzwijgen over Ufo’s wijst erop dat ze kennelijk een aantal zaken voor de grote massa verborgen hebben willen houden. Wat dat betreft zijn er nogal wat boeken die het lezen waard zijn, zoals The Roswell Incident door Charles  Berlitz en William L. Moore waarin met zeer grondige bewijsvoering wordt verhaald over de cover-up door de regering over een in 1947 neergestorte Ufo nabij het dorpje Roswell in New Mexico. Het mede daardoor zelfs heel goed mogelijk dat veel van de in de jaren vijftig en zestig waargenomen Ufo’s het eigendom waren van de Amerikaanse Luchtmacht!

De rol van Rusland in de hele ruimterace is, op zijn zachtst gezegd, tot nu toe altijd nogal mysterieus geweest. Toen de Russen op het punt stonden de Verenigde Staten te kloppen in het streven als eersten op de Maan te landen, trokken zij zich plotseling uit die race terug. Of niet? Rusland was er al ruim voordat de Amerikanen dat konden, in geslaagd zachte landingen op de Maan uit te voeren. Dat betekent dat er ofwel antizwaartekrachtmiddelen werden toegepast ofwel dat de atmosfeer van de Maan werd gebruikt om de maanlanders af te remmen. In dat laatste geval moet men gebruik hebben gemaakt van hitteschilden zoals die later ook werden ontwikkeld om de wrijvingshitte van de Aardse dampkring te overwinnen bij het terugkeren naar de planeet.

Op 20 september  1970 landde de Russische Luna-16 op de Maan, een op afstand bestuurde satelliet die ook weer naar Aarde werd teruggehaald met aan boord bodemmonsters uit de Mare Fecunditatis. Deze gebeurtenis werd weliswaar afgedaan als onbetekenend vergeleken bij de landingen van de Apollo-capsules, maar dat neemt niet weg dat er toch een antizwaartekracht voortstuwing moet zijn toegepast om het maanlandertje eerst een zachte landing te laten uitvoeren om er later weer op te stijgen en zich te onttrekken aan de grote zwaartekracht van de Maan.

Omdat de Amerikaans Surveyor satellieten niet voldoende brandstof bij zich konden hebben om een zachte landing op de Maan uit te voeren, ligt het wellicht voor de hand dat in het midden van de jaren zestig ook in die gevallen sprake is geweest van antizwaartekracht toepassingen door zowel Rusland als de verenigde Staten.

Noot: In zijn baanbrekende en revolutionaire boek Secrets of Antigravity Propulsion (2008) beschrijft Paul LaViolette hoe in de jaren vijftig en zestig al de nodige kennis moet zijn opgedaan over antizwaartekrachttoepassingen omdat in die jaren boven Area 51 veel vreemdsoortige vliegende voorwerpen werden waargenomen die gebruik maakten van magnetron-achtige voortstuwing. In ieder geval is tegenwoordig wel vast komen staan dat de mysterieuze B2 bommenwerper wel degelijk gebruik maakt van dit soort technologieën.

Ook Rusland zou in alle stilte antizwaartekrachttechnologie hebben toegepast om mensen op de Maan te laten landen en ze weer veilig thuis te brengen, ze wisten in ieder geval dat ze daarin nooit zouden kunnen slagen met alleen conventionele rakettechnologie. Daarom richtten ook zij hun aandacht op antizwaartekracht en lieten het opvoeren van de Apollo-show volledig over aan de Amerikanen. Door slechts een beperkt ruimtevaartprogramma in stand te houden konden de Russen al hun pogingen om de revolutionaire technologieën verder te ontwikkelen heel goed geheim houden.
Een artikel getiteld ‘Russians Press to Dominate Space Again‘ verscheen in de septemberuitgave van een krant in de staat Oregon.1

De opsteller van dit artikel verwees naar een boodschap die voormalig Apollo-astronaut Lt.gen. Thomas P. Stafford stuurde aan het Amerikaans Congres. Hij was destijds waarnemend stafchef voor research en development. Stafford hield de Congresleden voor dat de Russen wederom plannen hadden om naar de Maan te reizen en hun inspanningen op nogal agressieve manier onder de aandacht brachten als teken van hun suprematie. Ze werkten kennelijk aan de bouw van Maanbases, koloniën en fabrieken voor hun verdere plannen om mensen naar andere planeten te sturen.

Op 11 oktober 1980 keerden twee kosmonauten terug op Aarde na hun record verblijf in de ruimte van 185 dagen, meer dan zes maanden in hun Salyut-6 ruimtestation. Volgens het artikel geloofde Stafford dat de Russen werkten aan militaire ruimtetoepassing. Dr. Charles S. Sheldon II werd ook in het artikel genoemd. Hij wees erop dat de Russen mogelijk al een nieuw soort ruimteveer in gebruik hadden genomen. Bovendien speelde hij in op de mogelijkheid dat ze bezig waren met de constructie van een groot ruimtestation en een omvangrijke interplanetaire expeditiemacht die bedoeld was voor het onderzoeken van andere planeten.

Sheldon had echter geen verklaring voor de aandrijfsystemen die de Russen daarbij mogelijk zouden gebruiken. Het is economisch een absoluut onhaalbare kaart voor welk land dan ook om met behulp van conventionele rakettechnieken mensen naar andere planeten te brengen, ze daarop te laten landen en daarna weer terug te komen naar Aarde. Om die reden moet Rusland toen al gebruik hebben gemaakt van antizwaartekrachttechnologie. Het bewijs dat militaire ontwikkelingen altijd jaren vooruitlopen op allerlei technologische gebieden wordt ook al min of meer geleverd door de bouw van de revolutionaire B2-bommenwerper.

Rusland loopt waarschijnlijk helemaal niet voor op de VS waar het gaat om de ontwikkeling van antizwaartekrachttechnologie of de exploratie van andere planeten. Het ligt echter veel meer voor de hand dat de Amerikanen na het stoppen van het Apollo-programma, gewoon verder zijn gegaan met bemande vluchten, getuige de vele vluchten met de ruimteveren naar het Internationale ruimtestation ISS en nu, anno 2011 met het ultrageheime ruimtevaartuigen X37 en de opvolger ervan de X40 die gebruikmaken van revolutionaire brandstoftechnologie die ook wordt toegepast in magnetrons en dergelijke. Alles wijst erop dat het Space Shuttle Programma de opmaat heeft gevormd voor de verdere ontwikkeling van vliegtuigen die bedoeld zijn voor interplanetaire reizen – ofwel alweer een supergeheim militair project onder auspiciën van NASA en Defensie!

Als gevolg van dit soort geheimzinnige toestanden dient men alle toekomstige bevindingen  en ontdekkingen van en door NASA en conservatieve wetenschappers met betrekking tot andere planeten met veel achterdocht worden bestudeerd. De grote zwaartekracht van de Maan schreeuwt om drastische herziening van allerlei langgekoesterde concepten over planetaire zwaartekracht en atmosfeer alsmede alle ons bijgebracht begrippen over andere kosmologische feiten.

Bovenstaande beweringen en overwegingen en een grote hoeveelheid bewijzen leiden eigenlijk tot de veronderstelling dat een aantal planeten en manen in ons Zonnestelsel mogelijk bewoond worden door intelligente (mensen)rassen met technologieën die superieur zijn aan die van ons. Las dat zo is, zouden deze mensen weleens alle verrichtingen van Amerikanen, Japanners, Chinezen, Europeanen en Russen in bepaalde gebieden in de ruimte aan banden kunnen leggen. We mogen toch hopen dat die mensen deze zogenaamde supermachten in bedwang kunnen houden omdat het militaire gebruik van de ons omringende ruimte weleens zou kunnen leiden tot de ondergang van onze gehele beschaving.

De bewijzen in dit boek tonen de monsterachtige onderdrukking van vitale energie gerelateerde ontdekkingen aan. De NASA cover-up maakt daarvan slechts een klein deel uit. De redenen voor deze geheimhouding werden een klein beetje aangeroerd, maar de implicaties van al die nieuwe ontdekkingen zijn eigenlijk verbazingwekkend.
Stel je eens voor dat de Amerikaans regering met een officiële verklaring zou komen waarin alles hierover naar buiten zou worden gebracht. Alle kennis over de werkelijke aard van de zwaartekracht en de economisch zeer voordelige manieren die ons ter beschikking staan om deze ook te beheersen en toe te passen, zouden een ware revolutie teweegbrengen op allerlei gebieden. Uit de hedendaagse wereldwijde chaos zou een prachtige wereld kunnen voortkomen waarin we de beschikking zouden kunnen hebben over onbeperkte energiebronnen.

Voetnoot bij dit hoofdstuk:

  1. Howard Benedict, “Russians Press to Dominate Space Again,” The Oregonian, September 30, 1979, p. A16.

***

LITERATUURLIJST

  1. Adamski, George. Inside the Space Ships. New York: Abelard-Schuman, Inc., 1955.
  2. Adamski, George; Leslie, Desmond. Flying Saucers Have Landed. New York: The British Book Centre, 1953.
  3. Ahrendt, Myrl H. The Mathematics of Space Exploration. New York: Holt, Rinehart and Winston, Inc., 1965.
  4. Allen, William Gordon. Overlords, Olympians & the UFO. Mokelumne Hill, California: Health Research, 1974.
  5. Analysis of Surveyor 3 Material and Photographs Returned by Apollo 12. NASA SP-284. Washington: U.S. Government Printing Office, 1972.
  6. Anderson, Commander William R., U.S.N.; Blair, Clay. Nautilus 90 North. Cleveland, Ohio: The World Publishing Company, 1959.
  7. Apollo 8: Man Around the Moon. EP-66. Washington: U.S. Government Printing Office, 1968.
  8. Apollo 14: Preliminary Science Report. NASA SP-272. Washington: U.S. Government Printing Office, 1971.
  9. Apollo 15: Preliminary Science Report. NASA SP-289. Washington: U.S. Government Printing Office, 1972.
  10. Apollo 16: Preliminary Science Report. NASA SP-315. Washington: U.S. Government Printing Office, 1972.
  11. Apollo 17: Preliminary Science Report. NASA SP-330. Washington: U.S. Government Printing Office, 1973.
  12. Arnold, Kenneth. “Fireflies and Flying Saucers,” Flying Saucers, November 1962, pp. 29-31.
  13. Barbour, John; the Writers and Editors of The Associated Press. Footprints on the Moon. The Associated Press, 1969.
  14. Beckley, Timothy Green; Salkin, Harold. “Apollo 12’s Mysterious Encounter with Flying Saucers,” Saga UFO Special III, 1972, pp. 8-62.
  15. Benedict, Howard. “Moon ‘Eerie Sight’ Apollo Chief Says,” The Indianapolis News, July 19, 1969, p. 1.
  16. “Russians Press to Dominate Space Again,” The Oregonian, September 30, 1979, p. A16.
  17. Berlitz, Charles; Moore, William L. The Roswell Incident. New York: Grosset & Dunlap, 1980.
  18. Bernard, Dr. Raymond. The Hollow Earth. Secaucus, N.J.: Lyle Stuart, Inc., 1969.
  19. Berry, James R. “How to Walk on the Moon,” Science Digest, November 1967, pp. 6-8.
  20. Binder, Otto O. “Secret Messages From UFO’s,” Saga UFO Special III, 1972, pp. 24-48.
  21. Boadella, David. Wilhelm Reich – The Evolution of His Work. Chicago: Henry Regnery Company, 1973.
  22. Bodechtel, J.; Gierloff-Emden, H.G. The Earth From Space. New York: Arco Publishing Company, Inc., 1974.
  23. Branley, Franklyn M. Exploration of the Moon. Garden City, New York: The Natural History Press, 1966.
  24. Braun, Wernher von. Space Frontier. New York: Holt, Rinehart and Winston, Inc. 1971.
  25. Braun, Wernher von; Ordway, Frederick I. III. History of Rocketry & Space Travel. New York: Thomas Y. Crowell Company, 1969.
  26. Brown, Michael H. PK, A Report on the Power of Psychokinesis, Mental Energy that Moves Matter. Blauvelt, New York: Steinerbooks, 1976.
  27. Brown, T.T. Electrokinetic Apparatus. Washington, D.C.: U.S. Patent Office, Patent #2,949,550, 1960.
  28. Electrokinetic Generator. Washington, D.C.: U.S. Patent Of fice, Patent #3,022,430, I960.
  29. Electrokinetic Apparatus. Washington, D.C.: U.S. Patent Of fice, Patent #3,187,206, 1965.
  30. Burr, Harold S. The Fields of Life. New York: Ballantine, 1973.
  31. Byrd, Richard E. “Our Navy Explores Antarctica,” National Geographic, October 1947, pp. 429-522.
  32. “All-Out Assault on Antarctica,” National Geographic, August 1956, pp. 141-180.
  33. Caidin, Martin. Rendezvous in Space. New York: E.P. Dutton & Co., Inc., 1962.

    34.The Moon: New World For Men. Indianapolis, Indiana: The Bobbs-Merrill Company, 1963.

  1. Collier’s Encyclopedia, 1961 ed., s.v. “Space Travel.”
  2. Collins, Michael. Carrying the Fire. New York: Farrar, Straus and Giroux, 1974.
  3. Condon, Dr. Edward U. Scientific Study of Unidentified Flying Objects. New York: Bantam Books, 1968.
  4. “Cosmonauts End Record Flight,” The Oregonian, October 12, 1980, p. A8.
  5. Crookes, Sir William. Researches in the Phenomena of Spiritualism. Litchfield, Connecticut: The Panthean Press, 1870.
  6. Deyo, Stan. The Cosmic Conspiracy. Kalamunda, Western Australia: West Australian Texas Trading, 1978. (Available from Emissary Publications, P.O. Box 642, South Pasadena, Ca. 91030)
  7. Dow, T.W. Reshape Newton’s Laws. Washington: Celestial Press, 1965.
  8. Driscoll, Robert B. Unified Theory of Ether, Field and Matter. Oakland, California: R.B. Driscoll, 1966.
  9. Edwards, Frank. Strange World. New York: Bantam Books, 1964.
  10. Eisele, John A. Astrodynamics, Rockets, Satellites, and Space Travel. Washington: The National Book Company of America, 1967.
  11. Emme, Eugene M., ed. The History of Rocket Technology. Detroit: Wayne State University Press, 1964.
  12. Encyclopaedia Britannica, 14th ed., 1960, s.v. “Interplanetary Exploration.”
  13. Encyclopaedia Britannica, 14th ed., 1973, s.v. “Space Exploration.”
  14. Faucher, Eric; Goodstein, Ellen; Gris, Henry. “Alien UFOs Watched Our First Astronauts on Moon,” The National Enquirer, September 11, 1979, p. 25.
  15. Fernandez, John P. The Solution to the Riddle of Gravitation. Hayward, California: John P. Fernandez, 1976. (Ordered from Fern’s Science Books, Box 19010, Oakland, Ca. 94619)
  16. Firsoff, V.A. Strange World of the Moon. New York: Basic Books, 1960.
  17. “First Color Portrait of an Angry Earth,” Life, November 10, 1967, p. 107.
  18. Fisher, Arthur. “Science Newsfront – A Woolly Mammoth Story,” Popular Science, April 1980, p. 15.
  19. “Flight Plan of Apollo 11,” Time, July 18, 1969, pp. 18-19.
  20. Fort, Charles. The Book of the Damned. New York: Ace Books, 1919.
  21. New Lands. New York: Ace Books, 1923.
  22. French, Bevan M. The Moon Book. New York: Penguin Books, 1977.
  23. Gardner, Marshall B. A Journey to the Earth’s Interior. Aurora, Illinois: Marshall B. Gardner, 1913.
  24. “Glazing the Moon,” Time, October 3, 1969, pp. 72-74.
  25. Goodavage, Joseph F. Astrology: The Space Age Science. West Nyack, New York: Parker Publishing Co., 1966.
  26. “What Strange and Frightening Discoveries Did Our Astronauts Make on the Moon?,” Saga, March 1974, pp. 30-39.
  27. “Did Our Astronauts Find Evidence of UFOs on the Moon?,” Saga, April 1974, pp. 30-51.
  28. Hall, Alice J. “Apollo 14: The Climb Up Cone Crater,” National Geographic, July 1971, pp. 136-148.
  29. Hall, R. Cargill. Lunar Impact – A History of Project Ranger. Washington: U.S. Government Printing Office, 1977.
  30. Hamilton, William F. Center of the Vortex. Los Angeles, California: Nexus & Nexus News, 1979.
  31. “Intrepid on a Sun-drenched Sea of Storms,” Life, December 12, 1969, pp. 34-39.
  32. Jordan, Pascual. The Expanding Earth. New York: Pergamon Press Inc., 1971.
  33. Kaysing, Bill; Reid, Randy. We Never Went to the Moon. Fountain Valley, California: Eden Press, 1976.
  34. Kemp, Jack; Aspin, Les. How Much Defense Spending Is Enough?. Washington: American Enterprise Institute for Public Policy Research, 1976.
  35. Kervran, Louis. Biological Transmutations. Brooklyn, New York: Swan House Publishing Co., 1972.
  36. Kilner, Walter J. The Human Aura. New York: University Books, 1965.
  37. Kor, Peter. “Mystery Clouds Over the Poles,” Flying Saucers, September 1963, pp. 59-61.
  38. “The Inner Earth Theory,” Flying Saucers, November 1962, pp. 40-44.
  39. Krippner, Stanley; Rubin, Daniel. The Kirlian Aura. Garden City, New York: Anchor Press/Doubleday, 1974.
  40. Lapp, Ralph E. Man and Space—The Next Decade. New York: Harper & Brothers, 1961.
  41. Lear, John. “The Hidden Perils of a Lunar Landing,” Saturday Review, June 7, 1969, pp. 47-54.
  42. Leonard, George. Somebody Else Is on the Moon. New York: Pocket Books, 1976.
  43. Lewis, Richard. The Voyages of Apollo. New York: The New York Times Book Co., 1974.
  44. Lloyd, John Uri. Etidorhpa or The End of Earth. Cincinnati, Ohio: The Robert Clarke Company, 1896.
  45. “Lunar Blastoff,” The Oregonian, April 24, 1972, p. I.
  46. “Lunar Salute to Flag,” The Oregonian, April 22, 1972, p. 1
  47. Maisak, Lawrence. Survival on the Moon. New York: The Macmillan Company, 1966.
  48. Mallan, Lloyd. Suiting Up For Space. New York: The John Day Company, 1971.
  49. Mann, W. Edward. Orgone, Reich & Eros. New York: Simon & Schuster, 1973.
  50. Masursky, H.; Colton, G.W.; El-Baz, Farouk; eds. Apollo Over the Moon – A View From Orbit. NASA SP-362. Washington: U.S. Government Printing Office, 1978.
  51. McCauley, John F. Moon Probes. Boston: Little, Brown and Company, 1969.
  52. McGuire, Martin C. Secrecy and the Arms Race. Cambridge, Massachusetts: Harvard University Press, 1965.
  53. Menger, Howard. From Outer Space to You. Clarksburg, West Virginia: Saucerian Books, 1959.
  54. “The Moon—A Giant Leap For Mankind,” Time, July 25, 1969, pp. 10-14.
  55. “More Photos of the North Pole,” Flying Saucers, December 1970, pp. 16-20.
  56. “Mystery Force Causes Satellites to Lose Weight,” Flying Saucers, January 1962, pp. 21-28.
  57. Nansen, Fridtjof. Farthest North. London: Harrison and Sons, 1897.
  58. Pearsall, Ronald. The Table-Rappers. London: Michael Joseph Ltd., 1972.
  59. Pike, Richard J. Geometric Interpretation of Lunar Craters. Geological Survey Professional Paper 1046-C. Washington: U.S. Government Printing Office, 1980.
  60. Puharich, Andrija, ed. The Iceland Papers – Selected Papers on Experimental and Theoretical Research on the Physics of Consciousness. Amherst, Wisconsin: Essentia Research Associates, 1979.
  61. Reed, William. The Phantom of the Poles. Mokelumne Hill, California: Health Research, 1906.
  62. Reich, Wilhelm. The Cancer Biopathy. New York: Farrar, Straus and Giroux, 1948.
  63. Selected Writings. New York: Farrar, Straus and Giroux, 1951.
  64. Reichenbach, Baron Karl von. Researches on Magnetism, Electricity, Heat, Light, Crystallization, and Chemical Attraction, in Their Relations to The Vital Force. Secaucus, New Jersey: University Books, 1850.
  65. Reichenbach’s Letters on Od and Magnetism. Mokelumne Hill, California: Health Research, 1852.
  66. Scott, David R. “What Is It Like to Walk on the Moon?,” National Geographic, September 1973, pp. 326-331.
  67. Sears, Paul M. “How Dead Is the Moon?,” Natural History, February 1950, pp. 62-65.
  68. Shils, Edward A. The Torment of Secrecy. New York: Arcturus Books, 1956.
  69. Sigma, Rho. Ether-Technology: A Rational Approach to Gravity-Control. Lakemont, Georgia: Rho Sigma, 1977. (Ordered from the Association for Research and Enlightenment, Inc., P.O. Box 595, Virginia Beach, Va. 23451)
  70. Simmons, Gene. On the Moon With Apollo 16. EP-95. Washington: U.S. Government Printing Office, April 1972.
  71. On the Moon With Apollo 17. EP-101. Washington: U.S. Government Printing Office, December 1972.
  72. Sitchin, Zecharia. The 12th Planet. New York: Avon Books, 1976.
  73. Sokolow, Leonid. A Dual Ether Universe. Hicksville, New York: Exposition Press, 1977.
  74. Sprague, Gale C. “Visual Studies of the Aurora,” Sky and Telescope, June 1968, pp. 346-349.
  75. Swenson, Loyd S., Jr. The Ethereal Aether. Austin, Texas: University of Texas Press, 1972.
  76. Talbott, Stephen A., ed. Velikovsky Reconsidered. New York: Warner Books, 1966.
  77. U.S. on the Moon. Washington: U.S. News & World Report, 1969.
  78. Velikovsky, Immanuel. Worlds In Collision. New York: Doubleday & Co , Inc., 1950.
  79. Earth in Upheaval. New York: Dell Publishing Co., Inc., 1955.
  80. Vertregt, M. Principles of Astronautics. New York: Elsevier Publishing Company, 1965.
  81. Very, Frank W. The Luminiferous Ether. Boston: The Four Seas Company, 1919.
  82. “Where the Reader Has His Say,” (Polar Entrance Editorial), Flying Saucers, September 1970, pp. 24-40.
  83. “Where the Reader Has His Say,” (Polar Entrance Editorial), Flying Saucers, December 1970, pp. 29-40.
  84. Wilford, John Noble. We Reach the Moon. New York: W.W. Norton & Company, Inc., 1969.

  119.Wilson, Don. Our Mysterious Spaceship Moon. New York: Dell Publishing Co., Inc., 1975.

  1. Secrets of Our Spaceship Moon. New York: Dell Publishing Co., Inc., 1979.