Moongate 11 + 12: Adamski en Velikovsky – HOOFDSTUK 11- CONTACTPERSONEN EN MAANBEVINDINGEN
Moongate 11 + 12: Adamski en Velikovsky
Hoofdstuk 11
CONTACTPERSONEN EN MAANBEVINDINGEN
vertaling © Jan Smith voor WantToKnow.nl/.be
was amateurastronoom en woonde in Palomar Gardens, California. In 1946 nam hij een reusachtig ruimteschip waar dat boven een bergkam in de buurt van zijn huis zweefde. Dit vormde voor hem de aanleiding om heel veel tijd te spenderen om met enige regelmaat naar die dingen uit te kijken. In augustus 1947 telden hij en collega-waarnemers in een uur tijd 184 Ufo’s die langs het firmament trokken. Door dat enorme grote aantal waarnemingen in zo korte tijd en de reputatie van Adamski vroeg een aantal militairen hem naar verluidt of hij misschien wilde proberen die Ufo’s met behulp van zijn telescoop te fotograferen. Tegen 1951 had hij al meer dan 500 vliegende voorwerpen op de gevoelige plaat vastgelegd en hij werd daarmee een beroemde persoonlijkheid op het gebied van Ufo’s.
Uit rapporten bleek dat men een aantal van die schotels had zien landen in de Mojave woestijn in het oosten. In een poging beter contact te maken reisde hij in 1951 en ’52 een aantal keren naar die streken. En op 20 november 1952 maakte hij voor het eerst, zo’n 16 kilometer vanaf Desert Center in de richting van Parker in Arizona contact met een ruimteschip en zijn piloot. Het toestel landde en er verscheen een man die Adamski wenkte naar hem toe te komen.
Tijdens hun conversatie gaf de man te kennen dat een van de redenen voor hun aanwezigheid hier te maken had met atoombommen en radioactieve neerslag. Voordat hij en zijn drie metgezellen het kleinere schip hadden ontdekt, was er een veel groter, cilindervormig ruimteschip verschenen. De ruimtereiziger gaf aan dat het kleinere schip uit het grotere afkomstig was. De drie makkers van Adamski stonden op enige afstand te wachten op een teken van hem want hij had besloten dat als er contact zou worden gemaakt, het beter zou zijn dat slechts een persoon direct betrokken zou zijn.
Tijdens zijn eerste ontmoeting ging Adamski het grote schip niet binnen, maar hij kon het wel nauwkeurig aan de buitenkant bekijken. Na een klein uurtje zei de bezoeker dat hij weer moest vertrekken en even later steeg het ruimteschip weer op. Adamski gaf zijn vrienden een teken en ze maakten schetsen en afdrukken van de vreemde voetsporen van de bezoeker. Later meldden zij het voorval aan de Phoenix Gazette.
Op 13 december vloog er een klein vliegend voorwerp boven zijn huis en hij maakte er een serie foto’s van. Het naderde hem tot op een kleine dertig meter en uit een van de patrijspoorten viel het fotorolletje dat Adamski de bezoeker bij de eerdere gelegenheid had gegeven. Nadat hij de film had laten ontwikkelen, bleek dat een van de opnamen was vervangen door een of andere symbolische boodschap.
Adamski kreeg later een vlucht aangeboden in het kleine toestel om naar het grote moederschip te vliegen dat op meer dan 12 kilometer hoogte boven de planeet zweefde. Het was 45 meter in doorsnee en zeker 600 meter lang volgens een van de bemanningsleden. Aan boord zag Adamski een foto van een nog groter schip dat vele honderden meters groter moest zijn, het zag eruit als een zwevende stad. Het moederschip vloog even later naar een positie op 15 kilometer buiten de Aardse dampkring en Adamski beschreef wat hij door een van de patrijspoorten allemaal zag. Het viel hem op dat de achtergrond van de ruimte volledig zwart was, maar het leek wel alsof er overal miljoenen vuurvliegjes waren.1
Ze vlogen alle kanten op en hadden veel verschillende kleuren, het was een prachtig hemels vuurwerk. Volgens de ruimtegids gebruikte het schip de natuurkracht die wij kennen als elektromagnetisme en het beschikte zo altijd over een overvloed aan vermogen.2 Een deel daarvan verdween soms over kortere afstanden door de scheepshuid de ruimte in, maar bij andere gelegenheden ook wel tot vele kilometers in de omtrek. Het energieveld diende als een schild dat geladen deeltjes en ruimteafval afweerde door het voortdurende uitzenden van het uitzenden van een kracht. Na een uitvoerige discussie werd Adamski weer thuis afgezet door een klein ‘verkenningsvaartuig’.
Twee maanden later werd weer contact met Adamski gemaakt en werd hij meegenomen naar een ander moederschip dat dienst deed als laboratorium voor wetenschappelijk onderzoek. De mensen daar legden hem uit dat veel van de kleinere onbemande toestellen werden ingezet voor het verzamelen van gegevens ten behoeve van de onderzoeken. Er werden ook voortdurend monsters genomen van de atmosfeer die werden nagekeken op gevaarlijke radioactieve restanten van nucleaire proefexplosies. Adamski beschreef een van de onderzoeken waarbij beelden van stof of ruimteafval werden gebruikt.3 Op een scherm zag hij voortdurende deeltjes ronddwarrelen. Af en toe verscheen er fijne materie zich verbinden met een vast lichaam waarna het verdween in een nagenoeg onzichtbare toestand. De transformaties werden af en toe zo ijl dat ze schenen op te lossen en te veranderen in een pure gastoestand.
Bij het transformeren van de deeltjes, verschenen er op het scherm bepaalde hoeveelheden energie in een vaste vorm, die daarna onmiddellijk in een explosie desintegreerden. Een andere groep instrumenten registreerden de spanning en de samenstelling. De cycli van de energie en materie die met andere deeltjes een reactie aanging op het scherm was ononderbroken. Adamski merkte op dat wanneer de energie zich verzamelde in een wolk verzamelde, dat alles in de directe omgeving daardoor werd verstoord. Hij geloofde dat hij keek naar de kracht die de hele ruimte doordringt en waarvan planeten en melkwegstelsels worden geformeerd en tevens verantwoordelijk was voor de kracht die alle leven en activiteit in het Universum onderhoudt. De gids wees erop dat dezelfde kracht werd gebruikt voor de aandrijving van hun ruimteschepen.
Gedurende dit speciale bezoek kwam het moederschip dichter bij de Maan en de gids informeerde Adamski over het feit dat er volgens hun instrumenten op de Maan lucht aanwezig was.4 Hij vertelde Adamski dat lucht normaal gesproken geen belemmering vormt om een ander hemellichaam te bekijken zoals op Aarde wordt beweerd. Hij vertelde ook over de schaduwpartijen van wolkenformaties die bij gelegenheid werden waargenomen door wetenschappers op Aarde. Bovendien merkte hij op dat de zichtbare kant van de Maan maar zelden dikke bewolking heeft, maar dat de instrumenten ook hadden aangetoond dat er veel meer wolken, net als op Aarde, in de gematigde zone net voorbij de horizon voorkwamen. Hij vergeleek de voorzijde van de Maan met de woestijngebieden op Aarde, en zei dat de temperaturen er niet zo hoog zijn als de wetenschappers op Aarde wel geloofden. Hij verklaarde ook dat er een gebied rond het midden van de Maan is waarin vegetatie, bomen, dieren en mensen voorkomen.
Daarna beschreef Adamski wat hij door de scheepstelescoop kon zien.5 hij was verbaasd te ontdekken hoe volkomen ongelijk de mensen op Aarde hadden met hun ideeën over de Maan. Veel van de kraters bleken uitgestrekte valleien te zijn die worden omgeven door bergketens en hij verklaarde dat hij duidelijke aanwijzingen had dat er ooit water aan op de Maan moet zijn geweest. Zijn gids vertelde hem dat er nog steeds water in overvloed is en veel ervan ligt verborgen in de bergen aan de voorkant van de Maan. Hij wees ook p[ de eeuwenoude waterlijnen op de bergflanken die rondom de kraters liggen en Adamski ontdekte diepe groeven in de bodem die mogelijk door erosie als gevolg van hevige waterloop werden gevormd. Adamski zag zelfs vegetatie en beschreef het oppervlak als fijn en poederachtig, terwijl andere gebieden bestonden uit grotere deeltjes zoals grof zand of fijne steenslag. Hij zag ook plotseling een viervoetig harig dier rennen door het gebied dat hij op dat moment bekeek.
Op 23 augustus 1954 werd Adamski opnieuw op een reis naar de Maan meegenomen. Hij kreeg bij die gelegenheid grote hangars te zien die op de bodem van kraters waren gebouwd en waarin grote ruimteschepen stonden. Er werd bij verteld dat Maanbezoekers eerst een decompressieproces moesten doorlopen om zich te kunnen aanpassen aan de Maanatmosfeer. Het schijnt nodig te zijn om de ongemakken te voorkomen die verband houden met grote hoogten en overeenkomstige lagere luchtdrukken.
Toen ze de achterkant van de Maan bereikten, wees de gids op de met sneeuw bedekte bergtoppen en de dichtbeboste berghellingen.6 Er waren ook bergmeren te zien en rivieren die uitmondden in een groot wateroppervlak. Her en der verspreid in de valleien en tegen de berghellingen waren woongemeenschappen gevestigd en Adamski zag zelfs een wat grotere stad. Zijn gids vertelde dat de hangars (de koepelvormige gebouwen) waren gebouwd in de buurt van de steden om te dienen als goed bereikbare landingsplaatsen voor vrachtschepen die goederen aanleverden in ruil voor Maanmineralen die zij weer op de terugreis meenamen.
Adamski’s ervaringen dateren van zo’n vijftien jaar voordat de eerste mensen op de Maan aankwamen. Zijn ongelofelijke waarnemingen zullen meer bijval oogsten na het lezen van het verhaal van Howard Menger die in 1959 het boek From Outer Space to You schreef. Zijn ervaringen zijn net zo schokkend als die van Adamski.
Menger werd in 1956 meegenomen naar de Maan en zag daar koepelvormige gebouwen en een vliegtuig dat vlakbij zo’n gebouw landde. Op het volgende reisje in september landde zijn ruimteschip daadwerkelijk en hij kreeg gelegenheid voor het maken van wat foto’s. Elk van de drie foto’s die in zijn boek staan vertoont een heldere verlichte hemel. Op twee foto’s staan halfronde koepels waarover hiervoor werd gesproken. Menger beschreef de koepels als zijn 45 meter in diameter en 15 meter hoog en gemaakt van doorzichtig materiaal. De koepel steunde op een sokkel die van een of ander wit materiaal was gemaakt. Nadat het ruimtevaartuig in een van de koepels was geparkeerd, werden Menger en andere bezoekers van de Aarde naar een treinachtig voertuig geleid met plastic koepels over elk ‘rijtuig’. Het voertuig had geen wielen en hing ongeveer dertig centimeter boven een koperen baan. Nadat ze waren ingestapt gleden ze geruisloos van gebouw naar gebouw. Andere in het oog springende plekken waren onder meer de bergen, valleien en ondergrondse installaties. In een gebied van de Maan valkbij de achterkant, zag Menger een terrein dat hem deed denken aan dat van de Vuurvallei in Nevada. Daar aangekomen mochten de bezoekers hun hoofd even buiten de koepels steken. De hitte was overweldigend en Menger verklaarde: “Ik weet zeker dat niemand het daarbuiten lang zou kunnen uithouden . . .”7
Menger zag kleinere wervelwinden die over het stof in spiralen deden opwaaien. De basaltachtige bergtoppen staken scherp af tegen een okergele lucht. Hij omschreef de grond als geelachtig wit, poederachtig zand met stenen, keien en hier en daar kleinere begroeiing. Er waren nog andere bezoekers die van Aarde afkomstig waren, waaronder zelfs een paar Russen, Japanners en Duitsers.
De ervaringen en waarnemingen van deze contactpersonen zullen nu worden onderzocht in het licht van ander bewijsmateriaal.
Tijdens zijn allereerste reis door de ruimte zag Adamski vanaf een hoogte van 15 kilometer door een patrijspoort dat de ruimte volledig donker was.
Dit houdt in dat sterren boven de atmosfeer niet met het blote oog kunnen worden waargenomen zoals al in hoofdstuk gesuggereerd.
Adamski zag ook het verschijnsel van de vuurvliegjes en beschreef het op precies dezelfde manier als John Glenn jaren later deed. Hoe is het mogelijk dat Adamski dit in de beginjaren ’50 heeft kunnen zien, als het verhaal van zijn reis niet waar zou zijn? Het is belangrijk op te merken dat de uitleg van de afgebladderde verf als oorzaak voor de vuurvliegjes in de ruimte waarschijnlijk een smoes van NASA is. Ufo’s zouden niet geverfd zijn om ze te beschermen tegen ruimtestof of hitte. De intensiteit van het verschijnsel van de vuurvliegjes die Adamski zag zou misschien veel groter zijn geweest dan de astronauten waarnamen. Dit zou men kunnen verwachten als hij naar de ruimte keek door het intense energieveld van het ruimteschip heen. De gids vertelde toen over de krachbron voor de voorstuwing in termen die Adamski kon bevatten. Hij verklaarde dat de energie van het schip van tijd tot tijd over kortere afstand in de ruimte straalde, maar bij gelegenheid ook over een afstand van vele kilometers. Dit verklaart waarom de astronauten het vuurvliegeffect konden waarnemen op momenten dat ze werden gevolgd of genaderd door Ufo’s. Ook de radio-interferenties en andere elektronische verstoringen zouden door dezelfde energievelden van de Ufo’s veroorzaakt worden. Tijdens zijn tweede ruimtereisje zag Adamski stof dat door dezelfde energie werd geactiveerd die het ruimteschip aandreef.
Die energiedeeltjes schijnen een negatieve lading te hebben en laten zich vergelijken met lichtfotonen. Omdat ruimtestof een enigszins positieve lading hebben, worden de negatieve deeltjes door het stof aangetrokken. Adamski zou weleens getuige hebben kunnen zijn van het feit dat deze negatieve ladingen zich opbouwden op het ruimtestof tot er een overschot ontstaat. Op dat moment schenen de stofdeeltjes te exploderen en verdwenen ze omdat de negatief geladen deeltjes snel desintegreerden. Die cyclus herhaalde zich keer op keer. Vergelijkbare verschijnselen werden in mindere mate in de Aardatmosfeer opgemerkt door wetenschapper Wilhelm Reich die de deeltjes trouwens anders betitelde: hij noemde het orgon energie.
Terwijl het ruimteschip de maan naderde, legde de gids uit dat de instrumenten de Maanatmosfeer registreerden. Hij verklaarde ook dat lucht normaal gesproken geen belemmering hoeft e vormen om een ander hemellichaam te kunnen zien. Dit standpunt werd ook al in hoofdstuk 7 geventileerd. De ruimtegids beschreef toen de schaduwpartijen van wolkenformaties die door waarnemers op Aarde waren gezien in Maanvalleien en kraters. Hij legde uit dat ze zelden een grote dichtheid hebben, maar in gematigde gebieden wel dichter kunnen worden. Bovendien beweerde hij dat de temperatuuruitersten niet zo extreem zijn als door de wetenschappers op Aarde wordt aangenomen en dat er een bewoonbaar gebied bestaat met vegetatie, bomen, beesten en mensen.
Adamski besloot zelf ook een kijkje te nemen en beschreef dingen die klaarblijkelijk nooit bekend hadden kunnen zijn voordat het ruimtevaartprogramma van start ging, tenzij zijn reis ook daadwerkelijk plaatsvond. Hij zag oude waterlijnen op berghellingen en langs de randen van kraters die pas later door de Amerikaanse astronauten werden ontdekt. Bovendien beschreef hij ook de diepe groeven in de grond en was ervan overtuigd dat die alleen konden zijn ontstaan als gevolg van hevige waterstromen uit het verleden. Los hiervan werd diezelfde conclusie ook al getrokken in hoofdstuk 8 gebaseerd op bewijsmateriaal dat door NASA was geleverd. Daarbij komt ook nog eens dat Adamski verklaarde dat een deel van het oppervlak er fijnkorrelig en poederachtig uitzag terwijl andere delen bestonden uit grof zand en fijne steenslag of grind. Dit lijkt erg veel op de omschrijving van Neil Armstrong toen hij in Mare Tranquillitatis wandelde. Adamski zag ook spaarzame begroeiing en een bontachtig viervoetig beest door zijn gezichtsveld rennen.
Op de trip naar de achterkant van de Maan in augustus 1954 kreeg hij hangars te zien die werden gebruikt voor het stallen van grote ruimteschepen. Hem werd toen verteld dat bezoekers aan de Maan eerst een decompressieproces moesten doorlopen, en dat zulks kon worden verwacht in de hoger gelegen gebieden van de Maan waar de luchtdruk aanzienlijk lager zou zijn dan op de bodem van de droge oceaanbassins.
Aan de achterkant van de Maan wees de gids hem ook op de besneeuwde toppen van de hogere bergen en op de dicht beboste hellingen, op vele meren en meertjes, rivieren en riviertjes en een groot waterbekken. Adamski zag in de vele valleien en langs de berghellingen met eigen ogen woongemeenschappen. Een bewoonde stad met mensen, gebouwen en wegen, gleed onder het ruimteschip door. Er waren hangars en ruimtehavens om te kunnen landen en de gids legde uit dat ze goederen uitwisselden tegen bepaalde Maangrondstoffen die door de Manbewoners werden gedolven. NASA heeft vastgesteld dat de Maan rijk is aan allerlei verschillende exotische mineralen en delfstoffen. Aanvullende bewijs werd door George Leonard geleverd aan de hand van NASA foto’s waarop te zien is dat de Maan wordt gewerkt en mijnbouw plaatsvindt. Het schijnt dat George Adamski op een of andere manier meer van de Maan afwist dan men ooit met de krachtigste telescopen vanaf de Aarde had kunnen waarnemen. Zijn boeken werden geschreven in de eerste helft van de jaren ’50 en de Russen hadden toen zelfs nog niet eens hun eerste satelliet in een baan om de Aarde gebracht. Zijn waarnemingen en bevindingen leveren sterk bewijsmateriaal waaruit blijkt dat hij de waarheid sprak!
De ervaringen die Howard Menger naar eigen zeggen had zijn net zo onthullend. Zijn foto’s en ervaringen veronderstellen dat de Maan een dichte atmosfeer heeft die kan worden ingeademd. Het witte, koepelachtige gebouw dat hij fotografeerde was vermoedelijk eenzelfde soort gebouw als de hangar uit het relaas van Adamski.
Hij beschreef een voertuig zonder wielen dat boven een koperen weg hing, hetgeen mogelijk zou kunnen wijzen op een soort anti-zwaartekracht principe gebaseerd op elektriciteit. Geloof het of niet, maar er bestaan al vele Amerikaanse patenten waaruit blijkt dat een dergelijk voortstuwingssysteem al bekend is! Een deel van die informatie zal in het hoofdstuk over antizwaartekracht worden besproken. Toen Menger bij het terrein aankwam dat hem aan Nevada deed denken, beweerde hij eigenlijk dat hij de Maanatmosfeer had ingeademd. Zoals verwacht hield hij staande dat de hitte buitengewoon groot was, maar dat de luchtdruk duidelijk voldeed voor het in stand houden van leven!
Hij nam ook wind waar, een gele hemel recht boven zijn hoofd en een geeloranje-achtige hemel langs de horizon. De kleuren duiden erop dat de atmosfeer op die breedtegraad mogelijk dikker zou zijn dan op Aarde. Wanneer licht door de atmosfeer schijnt, verschuift het naar langere golflengten. De gele hemel is een aanwijzing voor een langere golflengte dan het blauw op Aarde. Op een zelfde manier duidt de oranje-achtige gloed boven de horizon op een nog verder verschuiving naar nog langere golflengten als gevolg van de dikte van de atmosferische laag wanneer je kijkt in de richting van de horizon. Mengers omschrijving van het oppervlak was gelijk aan die van Adamski: een geelachtig, wit, poederachtig zand met steentjes en lage begroeiing.
De waarnemingen van deze contactpersonen ondersteunen de bevindingen van William Brian die deze informatie verkreeg door het bestuderen van de activiteiten binnen het ruimtevaartprogramma. Deze mannen verschaften ons consistente en eenduidige informatie. De meeste van hun bevindingen konden ze onmogelijk hebben gemeld, zonder zelf op de Maan te zijn geweest. Omdat hun boeken en verslagen meer dan 10 jaar voordat de eerste mens op de Maan landde, zijn hun verhalen zeer waarschijnlijk waar. Maar zelfs zonder al deze waardevolle informatie afkomstig van mensen die door buitenaardsen werden meegenomen, staat al het bewijs over de aanwezigheid van een substantiële atmosfeer en een grotere zwaartekracht op onze Maan, op zichzelf.
Er zijn nog heel veel onopgehelderde vragen, maar dat was natuurlijk te verwachten. Het onderwerp dat in dit boek wordt gepresenteerd is nu niet iets dat de auteur eventjes op een achternamiddag via de officiële kanalen heeft meegekregen, alle informatie werd tot nu toe onder tafel gehouden en zwaar bewaakt.
In het volgende hoofdstuk wordt de tot nu toe behandelde informatie gecombineerd met aanvullend materiaal om zo tot een reconstructie te komen van de geschiedenis van onze Maan. Die historie schijnt nauw verband te houden met vele andere planeten in ons Zonnestelsel.
Voetnoten bij dit hoofdstuk:
- George Adamski, Inside the Space Ships, (New York: Abelard-Schuman Inc 1955), p. 76.
- Ibid., p. 78.
- Ibid., pp. 153-154.
- Ibid., pp. 157-158.
- Ibid., pp. 160-161.
- Ibid., pp. 227-228.
- Howard Menger, From Outer Space to You, (Clarksburg, W. Va.: Saucerian Books, 1959), p. 155.