De Nederlanders, gevangen in onwetendheid.- Gezant van Venus – Koninklijke ontvangt voor een fantast / door Stefan Ketelaar – Skepter 17.3 (2003)

De Nederlanders, gevangen in onwetendheid.
Gezant van Venus 
Koninklijke ontvangt voor een fantast 

door Stefan Ketelaar – Skepter 17.3 (2003)

In het voorjaar van 1959 ontving koningin Juliana UFO-goeroe George Adamski, die bezig was aan een ‘wereldtournee’ en op Soestdijk zijn denkbeelden mocht uiteenzetten. De Nederlandse pers reageerde lacherig.

Op 20 maart 2004 overleed prinses Juliana. De necrologen gedachten in warme woorden de eigenzinnige prinses die met haar losse stijl de afstand tussen koningshuis en volk verkleinde. Anderzijds was er aandacht voor de diverse affaires waarmee de ‘fietsende monarchie’ te maken had gekregen. Eén opmerkelijke affaire bleef daarbij onbesproken. Dat was in mei 1959 wel anders. Tussen het nieuws van alledag – alwéér een Atlasraket ontploft, de Sjah van Perzië op bezoek, het aantreden van het kabinet De Quay – eiste de komst van een Amerikaanse schrijver naar Nederland plotseling alle aandacht op. Er ontstond zelfs een kleine mediahype: alle kranten boden tegen elkaar op met het laatste nieuws over de ‘gezant van Venus’. Zij beseften overigens maar al te goed dat de aandacht overdreven was en de aanleiding belachelijk. Na een week was de zaak vergeten.

De oorzaak van de overgevoeligheid van de media voor Adamski’s ontvangst op Soestdijk ligt ongetwijfeld in de affaire die menig journalist in die dagen nog het schaamrood naar de kaken deed stijgen. Terwijl de Nederlandse pers zweeg, onthulde het Duitse weekblad Der Spiegel in 1956 hoe zich aan het Nederlandse hof een machtsstrijd afspeelde. Juliana was in de ban geraakt van de gebedsgenezeres Greet Hofmans (zie Skepter, december 1995). Prins Bernhard, een fervent NAVO-aanhanger, en de regering zagen met lede ogen toe hoe in deze jaren van oplopende spanning tussen Oost en West de koningin zich steeds meer voor de kar van de spirituele ‘Derde Weggers’ liet spannen om uit het Atlantisch pact te stappen. Toen Juliana in 1952, op bezoek in de VS, pacifistisch getinte toespraken hield, kreeg Hofmans de schuld. De tegenstelling tussen beide echtelieden zette het huwelijk zwaar onder druk.

Premier Drees benoemde een commissie van wijze mannen die de kwestie in alle beslotenheid tot een goed eind bracht. Bernhard trok aan het langste eind: Juliana was gedwongen het contact met Hofmans te verbreken, zag een deel van de hofhouding vertrekken en moest beloven niet langer deel te nemen aan haar religieus-pacifistische praatgroepen.

Maar haar bevliegingen voor het hogere was ze nog niet kwijt. De ontvangst van George Adamski, drie jaar later, die beweerde in contact te staan met ruimtewezens, zorgde dan ook voor de nodige opschudding.

De officiële ontvangst werd gezien als een provocatie. De affaire maakt de veranderde houding van de pers tegenover het koningshuis duidelijk. Men kreeg na de Hofmansaffaire het verwijt te lang te hebben geschreven in die ‘speciale stijl’ voor het hof die bestond uit ‘een gesmeerd flikflooien, een onovertroffen gekwijl vol kennelijk verplichte en onmisbare, bij elke gelegenheid terugkerende wendingen’, aldus de journalist H.J.A. Hofland in retrospectief. Ditmaal stond de pers dus op scherp, nu er zich opnieuw een figuur rond het hof bewoog ‘waarvan men mocht menen dat er een veelal te zwevende geest van uitstraalde’, zoals de commentator van de Volkskrant opmerkte.

De ophef ontging ook de internationale pers niet. Daar sprak men al van het ‘nieuwe schandaal’ aan het Nederlandse hof. Dat is de Adamski-affaire nooit geworden. Deze petite historie is echter kenmerkend voor de spiritueel bevlogen koningin die vooral niet ‘ouderwets’ wilde zijn. Daarnaast is de kwestie symptomatisch voor het lot van de fantast die zijn hand overspeelt: hij valt door de mand. Het schrijven van sciencefictionboeken in de beslotenheid van de studeerkamer is kennelijk iets anders dan de confrontatie aangaan met een kritisch publiek. En dat kwam prins Bernhard goed uit.

Geen communisten op Venus

Vrijdagavond 15 mei 1959 arriveerde Adamski op Schiphol. Hij was wat laat. ‘Zou hij dan toch per schotel komen’, zo schertsten enkele journalisten. De 68-jarige Amerikaan werd opgewacht door een dozijn reporters en enige tientallen Nederlandse aanhangers waaronder zijn zaakwaarnemers mevrouw Rey d’Aquilla en P.W.G. Lokkers. De verslaggevers vroegen zich af waarom Adamski, die toch al eens met een ruimteschip het heelal doorkruiste, eigenlijk met het vliegtuig kwam en niet per vliegende schotel? Dat zou moeilijkheden geven, meende Lokkers ernstig. ‘U weet nooit hoe de regering zo iets zou opvatten’, noteerde de Arnhemsche Courant.

Terwijl Rey d’Aquilla Adamski na zijn aankomst zo snel mogelijk wilde laten vertrekken, was de Amerikaan wel bereid de pers te woord te staan. Uit de krantenverslagen blijkt hoe de verslaggevers over Adamski dachten: achter alle schotelfranje steekt een vriendelijk glimlachende idealist. Alleen de Volkskrant sloeg een scherpere toon aan en noemde hem een ‘kermisfiguur’. Adamski beantwoordde geroutineerd de vragen die hem door de journalisten werden gesteld. Vragen die meestal het ‘totale ongeloof’ van de vragenstellers verraadden, aldus het Algemeen Handelsblad.

Adamski vertelde hoe hij door een ruimteschip van Venus was meegenomen op een reis om de maan. De bemanning bestond uit een dertigtal Venusianen. Op de maan zag hij vanaf grote afstand huizen, wegen, rivieren en zelf een ‘soort hond’. ‘Maar op de maan is geen dampkring’, wist de journalist van Het Parool. ‘Dat is onjuist. De maan heeft wel een dampkring’, meende Adamski.

Men ging over op een ander onderwerp. Adamski beschreef de Venusianen als alleraardigste mensen en zei tegen de vragensteller: ‘U of ik konden er een zijn.’ Bewoners van andere planeten leefden trouwens al tussen de bevolking van de aarde om onze toestanden te bestuderen. Maar wat willen de Venusmensen met ons, wilde Het Parool weten. ‘Ze komen niet om ons te bekeren en ook niet om ons te veroveren. Ze zijn alleen bezorgd over onze experimenten met de atoomkern.’ Overigens zouden de bewoners van andere planeten niet naar de aarde zijn gekomen, ‘als de aardbewoners volgens christelijke principes hadden geleefd’, tekende de katholieke Volkskrant op uit Adamski’s mond. De twee miljard Venusianen woonden in de meest volmaakte harmonie samen. ‘Er is daar dus geen politiek’, zo vroeg een journalist. ‘Geen politiek’, antwoordde Adamski, en voegde daar tot enige hilariteit aan toe: ‘Ook geen communisten.’

Als klap op de vuurpijl deelde Lokkers ten overstaan van de journalisten aan een verbaasde Adamski mede dat hij maandagochtend om 11 uur ten paleize werd verwacht. ‘Daar weet ik niets van’, noteerde de Arnhemsche Courant. Het ANP had echter op 8 mei reeds een bericht uitgegeven dat melding maakte van de voorgenomen ontvangst op Soestdijk.

Swastika’s in het zand

Op 24 juni 1947 zag piloot en zakenman Kenneth Arnold tijdens een vlucht boven het Cascadegebergte negen heldere sikkelvormige figuren die met enorme snelheid door het luchtruim leken te vliegen. Toen Arnold de typische springerige beweging van de objecten beschreef als die van een schoteltje dat je over het water keilt, maakte een journalist hiervan een ‘vliegende schotel’. Het was het begin van een eindeloze stroom van meldingen – waarbij bleek dat de schotels een opvallende voorliefde voor de VS hadden – en een dankbaar onderwerp voor de sensatiepers in komkommertijd. Begin jaren 1950 verschenen de eerste boeken over het thema, ontstonden heuse ‘studieverenigingen’ voor UFO-onderzoek en werden er diverse tijdschriften aan de ufologie gewijd.

Tegen de achtergrond van de overspannen politieke situatie van de Koude Oorlog, de aanvang van de ruimterace en nieuwe wetenschappelijk kennis van het heelal, bleken vliegende schotels een vruchtbaar terrein voor fantasten, bedriegers, creatievelingen en religieus-zoekenden. De tijdgeest was ene George Adamski begin jaren 1950 eindelijk gunstig gezind. Kenmerkend voor zijn carrière tot dan toe: twaalf ambachten en dertien ongelukken, foute vrienden en een preoccupatie met mystiek en religie.

Adamski, in 1892 in Polen geboren, emigreerde met zijn ouders op tweejarige leeftijd naar de VS. Hij diende in het leger, had diverse baantjes en begon in 1921 lezingen te geven over filosofie. Hij stichtte een klooster ‘The Royal Order of Tibet’ waar hij ‘Universele Wetten’ en ‘Universeel Progressief Christendom’ doceerde, maar vooral een vergunning voor de productie van ‘sacramentele wijn’ gebruikte om tijdens de Drooglegging (1920-1933) een van de grootste wijnverkopers van Californië te worden. In de jaren 1930 onderhield hij contacten met figuren uit de Amerikaanse fascistische beweging waaronder William Pelley, leider van de ‘Silver Shirts’. Ze deelden een interesse voor occulte zaken. [Waarschijnlijk klopt dit niet en had Adamski pas in de jaren 1950 indirect contact met Pelley. Zie noot.]

Een baantje als assistent-hamburgerverkoper in de omgeving van het observatorium op Mount Palomar gaf aanleiding tot het door Adamski zelf in de wereld geholpen misverstand dat hij als astronoom aan deze sterrenwacht verbonden was. Na een ontkenning van het observatorium en een reprimande van de FBI, verklaarde hij in zijn eerste boek nooit deel te hebben uitgemaakt van het Palomar Observatory. Hij bleef zichzelf echter hardnekkig astronoom noemen.

In 1949 publiceerde Adamski in eigen beheer een sciencefictionboek met de titel Pioneers of space: a trip to the Moon, Mars and Venus. De overeenkomst met zijn latere boeken is treffend. Adamski wisselde daarna van genre. Hij ruilde de onverkoopbare fictie in voor non-fictie. Flying saucers have landed uit 1952 werd een regelrechte bestseller. De Nederlandse vertaling De vliegende schotels zijn geland kreeg binnen vier maanden zes herdrukken. De boodschap van de ruimtewezens ging er in het atoomtijdperk bij de lezers in als koek: we gaan nog eens kapot aan het geknoei met kernwapens!

Pikanter dan Adamski’s commercieel ingegeven genrewisseling, is zijn beschrijving van de Venusianen als lange, blonde en blauwogige mensen wier voetafdrukken swastika’s in het woestijnzand achterlieten. Adamski’s grootste troef waren de foto’s van de vliegende schotels die hij in zijn boek presenteerde. Deze behoren sindsdien tot de klassiekers van de ufologie en vormden aanleiding tot tal van controverses over de echtheid ervan. Hoewel het pleit hierover al vele malen beslecht is ten nadele van Adamski, duiken in ufologenland steeds opnieuw pleidooien op die de echtheid van de foto’s moeten ondersteunen.

Adamski geldt als de meest controversiële naam binnen de ufologie, een soort von Däniken avant la lettre. Hij was de eerste contactee en gaf het UFO-fenomeen als eerste een ethisch-religieuze connotatie. Sindsdien gelden vliegende schotels als onwetenschappelijk, maar tevens als big business. In die zin ís Adamski een pioneer of space geweest. George Adamski stierf op 23 april 1965, vier jaar voor de landing van de eerste mens op de maan.

Weggegooid geld

Het was de Volkskrant die de Hofmansaffaire in herinnering bracht en zich in Der Spiegel-stijl als meest kritische onder de Nederlandse dagbladen toonde nu ‘ten Hove een Amerikaans mysticus van de ruimtevaart expresselijk uitgenodigd is.’ Volgens deze krant gold Adamski algemeen als een ‘charlatan’, een ‘hofnar die op een pinksterzomerdag zijn nummertje ook eens komt weggeven op de gazons van Soestdijk’.

Het Parool vernam van begeleider Lokkers hoe Adamski eigenlijk aan zijn uitnodiging kwam. Tweede Pinksterdag zou Adamski spreken in het gebouw voor Kunsten en Wetenschappen in Den Haag, dat beschikte over een koninklijke loge. De organisatie wilde de koningin daarom uitnodigen. Van haar kwam echter het bericht retour dat Adamski naar Soestdijk kon komen, om daar te worden ontvangen. Juliana’s secretaris bevestigde de juistheid van Lokkers’ lezing. Volgens hem ontvingen de koningin en de prins Adamski louter ‘uit menselijke nieuwsgierigheid’. Hij betreurde het dat het bezoek zoveel media-aandacht kreeg. ‘Waarom zou de Koningin ook niet eens een keer met een kermisfiguur mogen praten’.

Overigens herinnerde Het Parool eraan dat Juliana’s belangstelling voor het onderwerp vliegende schotels niet nieuw was. Jaren eerder had zij al eens een aantal vooraanstaande geleerden uitgenodigd met betrekking tot dit onderwerp, onder wie de professoren Casimir, directeur van het Philips Natuurkundig Laboratorium en Oort, directeur van de Leidse sterrenwacht.

Op tweede pinksterdag verscheen Adamski op Soestdijk voor het veelbesproken bezoek. Het zou ruim anderhalf uur duren. Na afloop vertrok hij naar Den Haag om zijn eerste lezing te houden. In de residentie werd hij opgewacht door de pers die voor alles wilden weten hoe het onderhoud met de koningin was verlopen. Rey d’Aquilla deelde echter mee dat de koningin Adamski had verzocht niets over hun ontmoeting openbaar te maken.

Het gebouw voor Kunsten en Wetenschappen, waar Adamski zijn lezing hield, was die dag gevuld met ongeveer duizend Hagenaars onder wie ‘tamelijk veel dames van gevorderde leeftijd’, en enige ‘oppositie-elementen’. Ze betaalden allen vijf gulden per persoon. Een slechte ruil vond De Telegraaf, ‘want vrijwel niets dat Adamski beweerde of toonde bezat enige bewijskracht.’

Tegen de achtergrond van een blauw fluwelen toneelgordijn vertelde Adamski omstandig over zijn avonturen met de ruimtebroeders in de woestijn. Gelegenheidsvertaalster Rey d’Aquilla moest al snel blozend verstek laten gaan: ‘Ik kan het niet meer volgen’. Adamski herhaalde de reeds uit zijn boeken bekende verhalen over zijn ontmoetingen met ruimtemensen, vertoonde daarbij een filmpje waarop vliegende schotels te zien zouden zijn en hij liet zijn toehoorders ‘op tekeningen gelijkende’ foto’s van Venus zien.

Uit het publiek kwam de vraag waarom Adamski geen voorwerpen van Venus had meegenomen als bewijs. Daar bestond een reden voor. Hij had thuis talloze voorwerpen van deze planeet liggen, maar hij was met het vliegtuig hierheen gekomen: ‘Dan mag je maar een beperkte bagage meenemen.’ En zo bleken al snel de vijf gulden entreegeld weggegooid geld te zijn voor een ieder die het amusementsgehalte van de lezing niet op waarde wist te schatten.

Adamski toonde nog een stuk papier dat als bewijs van zijn belevenissen moest dienen. Daarop volgde een interruptie vanuit de zaal: ‘Wat staat daar dan wel in?’ Rey d’Aquilla antwoordde hierop: ‘Je moet ook niet alles willen weten’, en verwoordde hiermee het standpunt van de fantast wiens verhaal alleen gedijt als het gepaard gaat met een grote dosis geheimzinnigheid.

Aan het slot gekomen zei Adamski dat hij zeer onder de indruk was van het begrip dat de koningin had getoond, daarmee het door Rey d’Aquilla aangekondigde spreekverbod negerend: ‘Ik zou graag willen dat iedereen het hele proces van de kennismaking met de ruimte-mensen met eenzelfde open geest zou volgen als Koningin Juliana, dan zou de wereld er beter uitzien.’

De talrijke verslaggevers die Adamski na afloop van zijn lezing belegerden om meer informatie, zagen de vogel gevlogen via de branduitgang. Men moest het doen met het officiële persbericht van de Rijksvoorlichtingsdienst. Dit noemde behalve de koningin als aanwezigen: prins Bernhard, chef-luchtmachtstaf luitenant-generaal H. Schaper, de hoogleraren prof. J. Jongbloed, gespecialiseerd in luchtvaartgeneeskunde en communicatiedeskundige en voormalig hoofdredacteur van de NRC prof. M. Rooij en C. Kolff, voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Luchtvaart. Over de inhoud van gesprek was het bericht kort: ‘De heer Adamski gaf mede naar aanleiding van vragen een uiteenzetting van zijn denkbeelden over de ruimtevaart, zoals die ook beschreven zijn in zijn boeken.’

Genoeg van Adamski!

De lezing in het Amsterdamse Bellevuetheater was van hetzelfde laken een pak. Hier werden zo’n zevenhonderd bezoekers getrakteerd op ‘een astronomische hoeveelheid daverende onzin, onjuistheden, verkeerde interpretaties van wetenschappelijke gegevens en mystieke dwaasheden’, aldus De Telegraaf.

Naast publiek dat het allemaal slikte en hartelijk applaudisseerde, waren er ook weer kritische geesten in de zaal. Zij bestookten Adamski met van ‘nuchtere Amsterdamse humor getuigende’ vragen. Hierop kwamen ‘ofwel onzinnige, ofwel ontwijkende’ antwoorden. Een jongeman ‘in de studentenleeftijd’ werd het allemaal teveel: ‘Hou op met die onzin, ik heb er nu schoon genoeg van’, riep hij en hij liep de zaal uit. En hij was niet de enige die genoeg had van de Amerikaan met zijn kosmische fantasieën.

De verslaggever van Het Parool, onbevredigd door Adamski’s lezingen en publicaties bezocht hem nog bij Lokkers thuis, waar zich een klein groepje aanhangers rond de goeroe had geschaard. Eerst viel de gastheer zelf door de mand. Lokkers had namelijk beweerd dat de koningin hem al zeventien jaar kende. De journalist had zijn werk gedaan: ‘Wij hebben vernomen, dat de Koningin u helemaal niet kent, en nog nimmer van u gehoord heeft.’ Lokkers: ‘Neen, neen, neen. Zij móét mij kennen, want ik schrijf haar al jaren brieven, begrijpt u.’ Het Parool: ‘Wij begrepen het. Onze koningin ontvangt jaarlijks vele tienduizenden brieven.’

Vervolgens nam hij Adamski onderhanden. Vanwaar toch die geheimzinnigheid, wilde hij weten, van wie mocht Adamski niet spreken? ‘Van hooggeplaatste mensen’, was het antwoord. ‘Wie dan, namen altublieft.’ Adamski kon ze niet geven. Volgens hem moest de journalist een ‘open mind’ hebben tegenover hem. ‘Wij hadden het niet, niemand in de kamer, behalve misschien mej. Rey d’Aquilla, die zwijgend aantekeningen maakte. Wij zijn weggegaan, wij hadden genoeg van de heer Adamski, méér dan genoeg’, aldus de reporter. Het Parool verwoordde daarmee de mening van de meeste Nederlanders die in het voorjaar van 1959 in de ban waren geraakt van de schotelman, maar hem even zo snel weer beu waren.

Adamski’s ontvangst in Nederland werd door lacherige commentaren begeleid: ‘Als Adam de eerste mens op aarde was, waarom zou Adamski dan niet de eerste mens op Venus wezen’, schreef de Haagsche Courant. Toch besteedden de bladen hier in ruime mate inhoudelijke aandacht aan Adamski’s buitenissige denkbeelden. Hij wist dit krediet echter niet te gelde te maken. In de confrontatie met het Nederlandse publiek en de pers ging hij hard onderuit. De aanvankelijk in sommige commentaren als ‘beschaafd ogende en vriendelijk glimlachende man’ en ‘goedwillende idealist’ beschreven Adamski, werd binnen enkele dagen de ‘kermisfiguur’, de ‘charlatan’ en de ‘fantast’. ‘In Nederland is Adamski door pers, wetenschap en een groot deel van het publiek gewogen en te licht bevonden’, aldus De Telegraaf. De pers die dit oordeel velde, moest het stellen zonder de achtergrondinformatie over Adamski’s dubieuze verleden dat pas later algemeen bekend werd. Het had genoeg aan zijn optreden.

Bijzonder sceptisch

De koningin, die deze ‘hofnar’ ten paleize had ontvangen, kreeg een flinke veeg uit de pan. Met Greet Hofmans nog vers in het geheugen, bepaalden de kranten hun reactie vanuit het besef van eigen falen bij een eerdere gelegenheid. Volgens Het Parool zou aan de ‘kosmische apekool’ geen aandacht besteed zijn ‘ware het niet, dat deze bezoeker aan ons land ten hove is ontvangen’. Men had immers toch moeten begrijpen dat de ontvangst ‘op argeloze mensen verwarrend moest werken’. Adamski had de koningin als het ware als kroongetuige gebruikt voor de betrouwbaarheid van zijn ‘planetaire fantasterijen’. Dat dit zou gebeuren had iedereen met een beetje gezond verstand moeten begrijpen: ‘Wie dan ook de Koningin in deze heeft geadviseerd, heeft haar slecht geraden.’ Het protestants-christelijke dagblad Trouw vond het ‘jammer’ dat Adamski aan het hof was ontvangen. De man kreeg hierdoor ‘een soort aureool dat hij niet verdient.’

Nu de kranten en masse waren gevallen over Adamski’s ontvangst ten paleize, moest er iets aan schadebeperking worden gedaan voor het hof. Deze taak nam Rooij op zich in Het Parool: ‘Er is niets geheimzinnigs aan de zaak’, aldus de Utrechtse communicatiedeskundige. De koningin had Adamski geen spreekverbod opgelegd. Er was ook geen sprake geweest van een audiëntie maar gewoon van een particuliere ontvangst door de koningin en de prins.

‘Zoals men veel boeken op paleis Soestdijk heeft, zo heeft men daar ook de boeken van Adamski. Men wilde hem wel eens zien.’ Adamski was vrijwel voortdurend aan het woord geweest, vervolgens werden er door de aanwezigen verschillende vragen gesteld, ook door de prins. Na enige tijd heerste er volgens Rooij een ‘ijzige stemming’, maar de prins en de koningin bleven beleefd. Juliana had slechts van Adamski willen weten welke ‘internationale organisatie’ Adamski vervolgde, zoals deze beweerde. Toen hierop geen antwoord kwam, werd de stemming ‘bijzonder sceptisch’ en het vorstelijk paar gaf ‘hoffelijk te kennen dat zij het nu wel genoeg vonden.’

Op één kwestie ging Rooij niet in. Want wie hád majesteit eigenlijk geraden, nu na de Hofmansaffaire het pacifistisch gezinde deel van de hofhouding van het paleis was verbannen? We vernemen het niet uit de kranten van die dagen. Het was niemand minder dan prins Bernhard zelf, zo melden de journalisten Gerard Mulder en Hugo Arlman op gezag van een ditmaal openhartiger Rooij in Luizen in de pels. Bernhard, die niets moest hebben van Adamski’s kosmische onzin, had er een bedoeling mee: door een aantal deskundigen met de ruimtereiziger te laten debatteren, zou zijn betoog worden doorgeprikt en de koningin zou met beide benen weer op aarde komen te staan. Bernhard dus, als manipulator van Juliana’s geestelijke gesteldheid, en niet voor het eerst. Hij was het immers geweest die de buitenlandse pers over ‘Raspoetin’ Hofmans had ingelicht en zo diens verwijdering van het hof bewerkstelligde.

Of Bernhard in zijn opzet slaagde zijn vrouw overtuigen van de onzinnigheid van Adamski’s pacifistische schotelprietpraat – weten we niet: Juliana heeft zich er publiekelijk niet over uitgelaten. Wat we wel weten is dat dankzij Adamski’s ontvangst aan het hof deze bedolven werd onder publiciteit. De Nederlandse pers serveerde hem unaniem af, in het gunstigste geval als fantast. Dáárin is Bernhard in elk geval geslaagd. Of hij handelde op instigatie van zijn CIA-vrienden, die immers soortgelijke methoden toepasten om het UFO-probleem in de VS te debunken, laat ik graag aan de fantasie van anderen.

De kritiek die de vorstelijke ontvangst van Adamski bij de Nederlandse pers had losgemaakt, miste ook buiten de landsgrenzen zijn uitwerking niet. Het Britse koningshuis wilde zijn vingers niet meer branden aan de kosmische gezant. Buckingham Palace gaf op 20 mei in een officiële verklaring aan de vliegende schoteldeskundige niet te zullen ontvangen. Prins Philip die hiervoor benaderd was, gaf te kennen dat hij ‘er liever niets mee te maken wilde hebben’.

Noot

De Franse astronoom en ufo-deskundige Jacques Vallee veronderstelde in zijn boek Messengers of Deception (1979) dat Adamski in de jaren 1930 contacten onderhield met William Dudley Pelley. Pelley was destijds een extreme antisemiet en een bewonderaar van Hitler. Hij stichtte een politieke religieuze beweging die fascisme met een soort apocalyptisch christendom vermengde. Verscheidene auteurs hebben herhaald dat Adamski voor de oorlog met Pelley samenwerkte. Gerard Aartsen maakte de redactie van Skepter er echter in een e-mail op attent dat niemand bewijsmateriaal heeft geleverd voor deze bewering. Het lijkt niet meer dan een gerucht waarvan de bron onduidelijk is, zodat er geen reden is om aan te nemen dat het klopt.

Pelley werd tijdens de Tweede Wereldoorlog gearresteerd en pas in 1950 vrijgelaten. In datzelfde jaar publiceerde hij het boek Star Guests, waarin hij onder meer beweerde dat het ontstaan van het blanke ras te danken was aan buitenaardse bezoekers van Sirius. Om zijn esoterische inzichten te verspreiden, publiceerde hij het maandblad Valor. George Hunt Williamson, een antisemiet met belangstelling voor occultisme en ufo’s, werkte in het begin van de jaren 1950 voor het blad van Pelley. Naar eigen zeggen was hij er in november 1952 getuige van hoe Adamski contact legde met een Venusiaan. Hij was ook degene die een gipsafdruk maakte van de voetsporen die de buitenaardse vreemdeling zou hebben achtergelaten.

Volgens Jacques Vallee is het mogelijk dat Williamson via Pelley in contact kwam met Adamski. Het lijkt echter evengoed mogelijk dat Pelley dankzij Williamson belangstelling kreeg voor Adamski. De belevenissen van Adamski werden meermaals in het tijdschrift Valor besproken en Pelley drukte daarin ook brieven af die hij van Adamski en diens secretaresse had ontvangen. Er wordt soms beweerd dat Adamski evenals Williamson en Pelley antisemitische denkbeelden had, maar niemand kan aantonen dat dit waar is, want Adamski schreef of sprak er nooit openlijk over.

Meer informatie over Pelley en Williamson is onder meer te vinden in het boek A Culture of Conspiracy van Michael Barkun (2003) en in een boek van Scott Beekman (2005) over het leven van William Dudley Pelley. (Deze noot is in juni 2010 toegevoegd door de redactie.)

Bronnen en literatuur

Voor dit artikel is gebruikt gemaakt van het krantenarchief van de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag. De volgende kranten zijn geraadpleegd: De Arnhemsche Courant/Gelders Dagblad, Haagsche Courant, De Nieuwe Amsterdamsche Courant/Algemeen Handelsblad, De Nieuwe Rotterdamse Courant, Het Parool, De Telegraaf, The Times, Trouw, de Volkskrant en het weekblad De Groene Amsterdammer.

Veel ufo-boeken bevatten biografische informatie over Adamski. Vrij uitvoerig is Timothy Good, Aliens op aarde, oorspronkelijke titel Alien base (Londen 1998). Deze ‘gezaghebbende ufo-deskundige’ rehabiliteerde Adamski nadat deze door de UFO-gemeente zelf in de ban was gedaan al in een eerder boek waarin hij concludeerde dat Adamski weliswaar leugenachtig is en vervalste bewijzen presenteerde, maar dat toch niet alles van wat hij beweerde als onzin afgedaan kan worden. Dit is ook de teneur in Aliens op aarde.

Van Adamski’s hand verschenen drie boeken, de eerste, Flying saucers have landed (1952) samen met coauteur Desmond Leslie. In 1956 volgt Inside the spaceships en ten slotte Flying saucers farewell uit 1961. In dit laatste boek wordt de ontvangst door de Nederlandse koningin, zoals de kranten al voorspelden, gepresenteerd als waarborg voor Adamski’s betrouwbaarheid.

Zowel prins Bernhard als koningin Juliana wachten nog op een gezaghebbende biografie. [Inmiddels verscheen onder meer het boek Bernhard – Een verborgen geschiedenis van Annejet van der Zijl (2010).] Voor wat betreft Bernhards geheime leven is het boek van Philip Dröge, Beroep: Meesterspion (Amsterdam 2002) onthullend, voor wat betreft Juliana’s bevliegingen voor het ‘hogere’ en de gevolgen daarvan voor de uitstraling van het koningschap J.G. Kikkert, Crisis op Soestdijk: Nederland als bananenmonarchie (Baarn 1996). Kritisch over de rol van de Nederlandse pers in de Greet Hofmans-affaire is een hoofdstuk uit H.J.A. Hofland, Tegels lichten. Of ware verhalen over de autoriteiten in het land van de voldongen feiten (Amsterdam 1972). Over de ongemakkelijke verhouding tussen pers en monarchie berichten Gerard Mulder en Hugo Arlman in hun bijdrage aan Luizen in de pels, 100 jaar journalistiek in Nederland(Amsterdam 1984) onder redactie van Martin van Amerongen, Jan Blokker en Herman van Run. Arlman en Mulder spraken met M. Rooij, een van de aanwezigen bij Adamski’s ontvangst op paleis Soestdijk.

Uit: Skepter 17.3 (2003)