Reiziger naar de Binnenste Aarde – Deel 2

Reiziger naar de Binnen Aarde – Deel 2

Geplaatst 25 januari 2014

Hieronder staat een ongelooflijk verslag uit de eerste hand van een Kolonel van de Air Force van de VS.

Over de binnenkant van onze planeet

courtesy abovetopsecret.com/onelight.com 

Deze informatie werd met toestemming verzameld en geschreven van af een registratie die per telefoon werd

gehouden op 10 januari 2002. (Greg Gavin/Onelight.com):

Mijn naam is Kolonel Billie Faye Woodard van de Air Force van de VS.

Aankomst en Onderwijs

Ik werd eerst gestationneerd in Nevada in het gebied Fifty One, Area 51, op 28 januari 1982. In deze dienstperiode bezocht ik de Holle Binnenkant van de Aarde zesmaal, 800 mijl diep, (1200 km) Na mijn aankomst op Area 51 werd ik onderwezen in het bestaan van tunnels onder Area 51 en spoedig daarna ontmoette ik verscheidene Ondergrondse Shuttle Werkers die een lengte hadden van 13/14 feet. (3.90 tot 4.20 m). Deze tunnels die dwars door de wereld heen gaan, worden gebouwd door een soort wezens die hier bestonden voor wij er waren, een hele lange tijd.

Direct na mijn aankomst in Area 51 werden me de tunnels en alle werk van de voorziening zelf bewust gemaakt. Ze vertelden me dat de eerste 15 niveaus van Area 51 door mensen waren gemaakt; en dat niveaus 16 – 27 er al waren. Niemand van onze regering had die gemaakt. We gebruikten ze alleen.

Mijn vader was in Roswell gestationeerd. Als deel van mijn inwijding in militaire dienst vroeg hij aan of ik, samen met hem, gestationeerd kon worden in het Pentagon. Daar zeiden ze: “We hebben een nieuw werk station voor jullie dat heet de Area 51 voorziening en ligt in Nevada.” In het algemeen noemen ze dat S-4. Toen ik in het Pentagon ging was ik Tweede Luitenant.

Toen ik in het Pentagon was gaven ze me een veld commissie als Eerste Luitenant. Na drie weken daar te zijn gaven ze me mijn volledige Kolonels rang, zeggend: “Je moet volledig Kolonel zijn om in de volgende voorziening gestationeerd te worden.” Er waren 150.000 mensen personeel in deze voorziening, bijna 85% militair en 15% burgers. Na mijn aankomst daar werd ik ondergronds mee genomen en zag ik in 11 en een half jaar het daglicht niet meer.

De Tunnels en Shuttles 

De muren van de tunnels zijn heel glad. Als je een holle buis door een bal van klei steekt krijg je een idee van hoe glad het was. De muren hebben een wat lijkt op een marmeren finish, die gemaakt is van een metalen substantie, ondoordringbaar, de oppervlakte van de muren kan niet worden gepenetreerd zelfs niet door een boor en ook een laser zal niet door de oppervlakte gaan.

Herinner je dat er een tijd was toen we gewoon waren om troepen bewegingen te zien gaan van punt A naar punt B over Aarde’s oppervlakte, steeds weer. Zo lang geleden was het niet. Nu zie je dat bijna niet meer. Nu gebruiken ze tunnels om al deze troepen op grote afstand te sturen. De tunnels zijn breed genoeg om er twee 5.50 m grote wheelers(vrachtauto’s) naast elkaar door te laten gaan.

Van Area 51 af gaat een shuttle naar de Stille Oceaan – dikke vijfhonder km west van Monterey – waar een pyramide is; en een andere shuttle gaat naar de Cheyenne Mountain voorziening.

De lengte van een grote shuttle machine is ongeveer 380 m lang. Bewoners van de binnenkant maken gebruik van deze machines – een enorm voertuig om grote aantallen mensen/wezens/wat dan ook, snel te vervoeren.

De kleinere shuttle is 150 tot 200 m lang, dit was het soort waar ik in was. De snelheid van de shuttles is sneller dan de snelheid van het geluid, ze kunnen van Area 51 naar het hoofd-interieur van de Aarde reizen in minder dan 10 aardeminuten. In 5 tot 6 minuten ben je daar.

Het materiaal dat gebruikt word voor de shuttles is dezelfde substantie als waarvan de huid van het ruimtetoestel is gemaakt bij Roswell (wat dus gevonden werd bij Roswell. vert). De shuttles lopen met elektromagnetisch kracht terwijl ze de roosterlijnen van de Aarde gebruiken. De operators die ik eerder noemde en die ongeveer rond de 4 meter groot zijn, zien er net als ons uit, maar zijn hoger geëvolueerd en spreken via telepathie. De mannen hebben wel of geen baard en de vrouwenhuid is smetteloos en ze hebben werkelijk een volmaakte teint. Hun uitdrukking voor Mensen is een van bezorgdheid voor ONS – omdat zij zien waar mensen op af stevenen. Er zijn zeven beschavingen die in de Binnenste Aarde wonen – en die worden bestuurd door principes van harmonie. Ze begrijpen en spreken alle talen van de Aarde. Hun begrip van medische kennis is fenomenaal.

Mijn Persoonlijke Geschiedenis 

Op 12 jarige leeftijd toen ik door een korenveld liep met een vriend, had ik een paranormale belevenis. Ik werd in een UFO voertuig meegenomen en in de Binnenste Aarde getransporteerd. Hier woonde ik 6 maanden bij de Holle Aarde bewoners.

Je kunt je voorstellen hoe mijn ouders zich in die tijd verwonderden, specifiek mijn vader die in de militaire dienst was, toen ik verdween en daarna mysterieus na 6 maanden terugkeerde . Het kwam door deze belevenis dat ik dacht dat mijn vader zich er zeker van maakte dat ik onder zijn vleugels werd aangenomen op het Pentagon en later gestuurd werd om dienst te doen in Area 51.

Ik ben geen biologisch kind van mijn vader maar een geadopteerd kind en dat was ook mijn zuster. Mijn zus werd gedood door wat beschouwd wordt de “Geheime Regering”. Ik was in staat om hun negativiteit te bestrijden met mijn denken, die sterker is, en overleefde hun aanvallen.

Ik weet door mijn gids Zora, een wetenschapper van de Binnenste Aarde die 150.000 jaar oud is, dat mijn zus en ik oorspronkelijk uit de Binnenste Aarde komen, en dat onze ware ouders in de Binnenste Aarde leven. Toen onze vader ons als geadopteerde kinderen aannam, spraken we geen taal die bekend is bij enige oppervlakte cultuur.

Ik heb een onbekende bloedsoort. Ik heb nooit een of andere ziekte gehad. Mijn bloed is medisch onderzocht en het vernietigt alle virale infecties als dit gecombineerd wordt in een laboratorium met andere bloedmonsters.

Holle Aarde Vortexen (dit is een spiralende energie, in- of uitwaarts. vert.)

De bewoners van de Holle Aarde hebben het vermogen om de oceaanbodem te splijten en om een vortex te scheppen die is getoond in de Bermuda Driehoek. Er zijn 7 verschillende vortexen en gereedschap en wezens worden daarin gebracht en neergezet overeenkomstig de verschillende niveaus.

De vortex werkt als een poort voor de ingang of uitgang naar of van de holle binnenkant van de Aarde. Er is meer dan een driehoek gebied buiten dat van Florida, een bij Lake Erie en nog een uit de kust van Mexico, een bij Japan; maar ook op andere geografische gebieden op Aarde. Ze worden “Quiet Zones” genoemd. Deze poorten laten schepselen uit de binnenkant naar buiten komen zoals die in Sasquatch of Loch Ness… enz.

Alle planeten zijn hol en ook de Zon, die werkelijk een planeet is. Er is een beschaving op de Zon die kolonies heeft in de ondergrondse gebieden van de Aarde.

Ingangen zoeken

Om een ingang te vinden naar de Binnenste Aarde, waar je ook ondergronds bent, is alles dat je nodig hebt je kompas. Het kompas zal draaien alsof je op de Noordpool bent bij een tunnelingang naar de Binnenste Aarde.

Toen ik de militaire dienst verliet had ik geen middelen meer om de Holle Aarde binnen te gaan. Het was nodig dat ik een andere manier vond. Ik met een groep van geïnteresseerde zoekers, huurden een vliegtuig dat ons naar de uiterste rand bracht van de Noordpool.

De Mensen van de Binnenkant 

De bevolking van de binnenkant was erg vrij om me rond te leiden, zich heel duidelijk uitdrukkend om je te laten zien wat er precies gebeurt – ze houden niets achter. Ze vragen altijd toestemming als ze met de Natuur werken, ze vragen de planten om toestemming voordat ze hen eten of hen afsnijden, ze vragen Moeder Aarde voordat ze erop bouwen en bouwen dus op de plek van het land die het best past bij hun milieu, een praktijk die lijkt op dat van Amerikaanse indianen; en daarom willen ze altijd een harmonieuze staat, ze willen altijd een zijn met de Natuur; ze zijn meer spiritueel ontwikkeld dan bewoners van de oppervlakte en hebben enorm respect voor Moeder Aarde.

De atmosfeer is kristal helder, normaal zijn er soms wolken, maar geen regenwolken. De temperatuur is constant 24 graden C.

De mensen aan de binnenkant praten direct met de dieren, en de dieren spreken direct met de mensen van de binnenkant.

Er is geen noodzaak voor hamsteren, want alles is gratis, geen behoefte om overvloed te scheppen omdat alles overvloedig is. Het ruilen is meer algemeen dan handel in geld.

Dit is in de grond een Utopistische cultuur zonder depressie die naar geweld leidt. Geen partijen die oorlog willen voeren of dominantie willen over elkaar. Er zijn geen rijkeren noch die armer zijn.

Er zijn aero schepen (wij noemen die op de oppervlakte ‘vliegende schotels’) waarin deels een stuk van henzelf, een deel van hun persoonlijkheid, in de creatie gaat van het aeroschip door het proces van gedachte, via hun zeer krachtige denken. Dit maakt de aeroschepen volmaakt van ontwerp en uitvoering in beweging. Alleen enkele mensen op de oppervlakte hebben diezelfde talenten om te scheppen, door onderdrukking van die talenten in hun jeugd door godsdienst, opvoeding en familieangsten. De mensen van de binnenkant worden toegestaan de ruimte van hun voorstelling binnen te gaan, zoals je wilt, en daar scheppen ze. Ziekte zal hun lichaam niet binnengaan – want alles mag.

Als de mensheid van de oppervlakte de komende vierde dimensionale fase ingaat, zullen de Binnen Aarde mensen naar voren komen en intenser werken met ons op de oppervlakte. Mensen van de oppervlakte zijn tegenwoordig zo betrokken bij “ik” of “mij” dat ze niet harmonieus samen kunnen leven.

Mensen van de oppervlakte die de Binnenste Aarde bewoners willen bereiken door meditatie zullen die gaan krijgen. Kinderen die nu geboren worden zullen meer in staat zijn om de heelheid te gebruiken van hun hersenen, wat in de binnenkant algemeen gebruikelijk is.

Een van de eerste dingen die ze ons lieten zien in de binnenkant, is hun vermogen om interplanetair te reizen en ook om te tijdreizen. De basis van tijdreizen lijkt op het buigen van de ruimte, wat kan door de kracht van meditatie en door acceptatie dat je een onbeperkt wezen bent. Als je je denken op een onderbewust niveau traint dat je een onbeperkt wezen bent, worden alle dingen mogelijk.

Aan de oppervlakte worden vermogens om deze oneindige kracht te ervaren makkelijker op te wekken bij dergelijke portalen als die van Mt Shasta dat dient als een Ruimte Tijd Portaal direct naar de Binnenste Aarde. Als je eenmaal in de omgeving van Mt. Shasta bent wordt je getrokken in een “harmonieuze staat”. In mijn belevenissen bij Mt. Shasta projecteren de Telosianen in hun beschavingsondergrond van dat gebied een aura van grote harmonie in een liefdevolle atmosfeer.

Area 51 / Aera Fifty One 

Van alles dat ik zag in Area 51 blijft 95% verborgen voor het publiek. Het gaan in Area 51 lijkt op het een andere wereld binnengaan waarin ze ontzettend bang zijn dat andere landen en andere partijen “deze” informatie krijgen. Hun gedachten zijn “als we toegeven dat de Aarde hol is, met een centrale intelligentie erin, veroorzaakt dat onenigheid en angst.” Dit angst proces wordt gegenereerd door particuliere vennootschappen die willen heersen en hun eigen behoeftes en persoonlijke agenda’s via Area 51 willen bevorderen.

Ik verliet de Air Force vanwege de dominante manier van degenen die als control freaks wilden werken, die mijn talenten om op een creatieve manier te denken en te handelen, aan het stagneren waren. Door hun Orders te accepteren om niet over zulke informatie te praten, nemen ze vanzelf sprekend aan dat iemand automatisch daaraan zal gehoorzamen.

Door mijn hartelijke manier om informatie te delen en het publiek in het algemeen te informeren werden mijn Dienst Pensioen en al mijn voordeeltjes en rechten zoals het gebruik van de Commissary, tandenverzorging en medicijnen, van me afgenomen.

Ik zat 13 en een half jaar in militaire dienst, vanaf het Pentagon en dan in Area 51. De genetische manipulatie die in Area 51 plaats vindt, gebeurt met onze jongere generatie. De “melkpakken kinderen” wier foto’s in het verleden werden gezien in de supermarkt -melkpakken, werden ontvoerd en naar Area 51 meegenomen.

Niveau 16 van Area 51 is het genetische manipulatie niveau, waar ze onze kinderen gebruiken voor experimenten voor een lange levenstijd en voor geesteskrachten. De grote kracht hierachter is wat genoemd wordt de “Geheime Regering”. Er zijn burgers van de Geheime Regering die controle hebben in diverse gebieden van Area 51.

Er is een netwerk van tunnels ondergronds dat helemaal naar Europa gaat, naar Zuid Amerika – de diverse continenten. En er is een onderlinge verbondenheid van dit grote netwerk van tunnels over de hele wereldbol, waarvan veel regeringen gebruik maken. God zegene jullie en zij met jullie,

Kolonel Bill Faye Woodard.

————————————————————

Het Rijk van Agartha  zoals beschreven door Leden
van de Galactische Federatie,
de Raad van Sirius

7 februari 2006 via Sheldan Nidle

Terwijl we onverbiddelijk toegaan naar de onthulling wat het “Eerste Contact” is, willen we onze aandacht even kort naar onze binnenste buren keren. Binnenste Aarde is een concept dat talrijke aantallen mythen, legendes en fantastische verhalen heeft geïnspireerd. Het eerste punt dat gemaakt moet worden is dat Binnenste Aarde (Inner Earth) werkelijk bestaat! Jullie geologische wetenschap heeft lang geclaimd dat Moeder Aarde een vaste bol is, slechts samengesteld uit een dichte middelsectie dat de “mantel” wordt genoemd en een sterke elektromagnetische kern. Jullie leven op de buitenkant van de Aardse “korst”die om de mantel ligt. Vandaag komen we jullie vertellen dat Moeder Aarde’s gedaante nogal anders is.

Net als alle hemelse objecten, zoals planeten of sterren, is de Aarde hol. Dit feit is onderdrukt door degenen die jullie in het geheim regeren, want de waarheid hiervan heeft een domino invloed op andere basaal foute waarnemingen die gebruikt worden om jullie te manipuleren. Waarheid is een krachtig “Sesam Open u”. Als dit verstandig gebruikt wordt, kan het grote nieuwe inzichten van kennis onthullen en moedigt jullie aan om je innerlijke wijsheid toe te passen op je huidige omstandigheden.

De Binnenste Aarde bestaat uit twee hoofdkenmerken: het eerste is Moeder Aarde’s innerlijke korst, die een voortzetting is van de buitenste oppervlakte korst. De twee Pool Gebieden hebben ieder een grote ingang of gat, zoiets als bij een geboorde appel en de korst wikkelt zichzelf naar beneden en rond de mantel in het holle interieur. De buitenste en binnenste korsten hebben een gelijksoortige topografie. Beiden hebben oceanen, continenten, bergreeksen, meren en rivieren. Het is alleen dat de binnenste korst tegenover de kern van de Aarde ligt. Deze kern gloeit en wordt omgeven door een wolkige sluier. Het licht dat hij afgeeft is meer diffuus dan het licht van de Zon, dus is het daglicht in de binnenste Aarde zachter en vriendelijker dan op de buitenste oppervlakte van de Aarde. Het tweede hoofdkenmerk van de binnenste Aarde zijn de zogenaamde grotten werelden. Dit zijn immense holtes in de mantel, waarvan sommige heel natuurlijk door Moeder Aarde gecreëerd zijn, en anderen gemaakt werden door de ontwikkelde technologie te gebruiken van Aarde’s grote gemeenschap, het land van Agartha. Dit land is het laatst levende overblijfsel van Aarde’s tweede Galactische Federatiekolonie, Lemurië.

Lemuria in haar originele vorm was een oppervlakte gemeenschap met een ondergronds component. De voornaamste hoofdstad was gesitueerd op het grote eiland dat onder de golven zonk van de Stille Oceaan, zo’n 25.000 jaren geleden. Een tweede hoofdstad was gelokaliseerd in Binnenste Aarde. Naar deze stad ging de regering van Lemuria na de ramp. De nieuwe heerser van de oppervlakte, het Rijk van Atlantis, gaf bevel de grote tunnel ingangen dicht te sealen. Het was tijdens de laatste dagen van Atlantis dat de Lemuriërs deze zegels verbraken en dus vele oppervlakte bewoners redden van een zekere dood. Deze mensen vormden een gemeenschap die vervolgens een tijd terugkeerde naar de oppervlakte en het Rama Rijk werd dat gesitueerd was in zuidelijk Azië. Toen beëindigde de Grote Vloed van 8.000 voor Chr de poging om de mensheid te redden van de duistere wegen van de Anunnaki. Ondanks deze teruggang ging Lemuria door met haar rol om de oppervlakte wereld te beschermen voor deze verwoestende – danig huishoudende schooiers. Het waren haar galactische afgezanten (dus van Lemuria)die het lidmaatschap handhaafden voor dit zonnestelsel in de Galactische Federatie.

Na de Grote Vloed en de ondergang van het Rama Imperium, hergroepeerden de Lemuriërs zich en noemden hun nieuw gecombineerde gemeenschap Agartha. De hoofdstad Shamballah kreeg een andere plek dichtbij een grot die ver beneden de stad Lhasa in het moderne Tibet lag. Veel tunnels verbinden Shamballah met de oppervlakte in de Himalaya’s. Ze werden gebruikt door heilige mensen die kwamen om hun grote energie en goddelijke wijsheid te verspreiden naar de buitenste wereld. In dit gebied werd een buitengewone plek bewaard voor speciale gelegenheden, waar heilige mensen en hun gekozen discipels elkaar konden ontmoeten om de heilige energieroosters van Moeder Aarde te handhaven. Dit werk, samen met talrijke rituelen die dagelijks worden uitgevoerd door de Binnenste Aarde, is hoofdzakelijk verantwoordelijk voor het levend houden van de goddelijke energie die Lemuriës voornaamste erfenis is voor de bevolking van de oppervlakte van Moeder Aarde. Lemuria, en later dus Agartha, hebben voortdurend het Licht vastgehouden voor jullie transformatie terug naar volledig bewuste Wezens van Licht.

Agartha is een wereld die lijkt op die van jullie. Binnenste Aarde bevat een bloeiend ecostelsel waarin schepselen kunnen gevonden worden die niet langer meer op de oppervlakte bestaan. Deze exotische menagerie wordt zorgvuldig begeleid. Dichtbij de diverse steden van Binnenste Aarde zijn speciale gebieden waar Agarthanen zorgen voor en indien nodig, de vele schepselen genezen van deze gevarieerde ecologie. Agarthanen wonen in een netwerk van kristallen steden die door de Binnen Aarde verspreid staan. Ze variëren van grootte ruwweg van 10.000 tot 1.000.000 inwoners, alhoewel de meeste tussen de 100.000 en 200.000 mensen zitten. Deze steden dichterbij gezien lijken op mini-samenlevingen die samen de hele gemeenschap vormen. De onderliggende eenheid is de “podlet”(klein groepje, meestal familie). Podlets delen een groep met een gelijkaardig levensdoel om weer samen “clans” te vormen. Clans zijn de eerste bouwblokken van de galactische gemeenschap.

Uiteindelijk ontwikkelden vol bewuste mensen een formule om harmonieus te leven en dat heet een galactische gemeenschap, waarvan Agartha een eerste voorbeeld is. In haar geval vormen 12 clans de kern van deze gemeenschappelijke operatie en die zijn georganiseerd volgens hun opdracht, bijv: administratie, bouwkunde, geneeswetenschappen, enz. Iedere clan breekt weer in podlets uiteen die een maximum van 64 mensen heeft. Deze grotere groepen vormen mini-gemeenschappen die ieder bronnen heeft om elk probleem dat opkomt creatief op te lossen. Op hun beurt smelten deze mini-gemeenschappen weer samen om een wijk/buurt van een stad te vormen. Aldus is een stad een bijenkorf van individuen die samen komen om met elkaar te delen en bij te dragen aan hun buurt, hun stad en aan hun wereld.

De bestuurlijke raad van Agartha is samengesteld uit 12 clanhoofden die gekozen zijn voor dit ambt vanwege hun eerdere verdienstelijke dienst aan clan en gemeenschap. Uit deze raad wordt een individu gekozen die als het meest wijs en waard is voor een eervolle titel Koning of Koningin van Agartha. Deze persoon heeft de leiding over het grote leger van afgezanten en verbindingen die naar de oppervlakte wereld worden gestuurd en naar de juiste raden van de Galactische Federatie. Hun verantwoordelijkheid is om toe te zien dat jullie transformatie terug naar de stoffelijke Engelen, volgens het goddelijke plan gaat. Hun werk namens jullie hielp ons om ons opnieuw te richten op de ‘eerste contact’ missie en resulteerde indirect in “Deca Zau”, of Operatie Spirit. Bovendien hebben de Koning en zijn raad een verbazende periode in gang gezet die zal volgen op de feitelijk massa landingen op jullie wereld.

Ontwikkelde technologie die ieder mens zijn dagelijkse voedsel en kleding laat creëren, maakt iedere kristalstad zelf-onderhoudend of onafhankelijk. Het boeren, bouwen en de kleding industrieën van de oppervlaktewereld worden als verouderd teruggezet door deze Licht technologie. Bijvoorbeeld, ieder individu kan het ontwerp van zijn/haar woning interieur naar eigen goeddunken in een ogenblik veranderen. Deze technologie transporteert ook iemand van het ene naar het andere punt bijna ogenblikkelijk. Dit betekent dat de wereld een gemeenschap wordt die net zo toegankelijk is voor je als je onmiddellijke buurt. Aldus, wordt het denken van de Agarthanen niet belemmerd door de beperkende condities waar hun oppervlakte buren mee leven. De vrijheid die door deze Licht technologie wordt verleend heeft wonderbaarlijke creatieve talenten vrijgemaakt die tot volledig gebruik worden gebracht door hun gemeenschap. Wat blij makend is, de Agarthanen gebruiken nu deze vaardigheden om Agartha te her-verenigen met hun oppervlakte broeders.

————————————————————————

DE BEROOKTE GOD  (Smoky God) of Een Reis
naar de Binnenste Wereld

door WILLIS GEORGE EMERSON – 1908

Het was net twee uur in de morgen toen ik wakker schrok uit een rustige slaap door krachtig gebel aan mijn deur. De veel te vroege verstoorder bleek een boodschapper te zijn die een briefje had dat bijna onleesbaar was gekrabbeld, door een oude Noor die de naam droeg Olaf Jansen. Na veel ontcijferen, begreep ik het schrijfsel wat enkel zei: “Ik ben doodziek. Kom.” De oproep was gebiedend, en ik verloor geen tijd en maakte me klaar om het in te willigen.

Misschien moet ik hier ook verklaren dat Olaf Jansen, een man die pas nog zijn 95ste verjaardag vierde, in de laatste 6 jaren gewoond had in een bescheiden bungalow buiten de Glendale weg, een kleine afstand vanuit het zakendistrict van Los Angeles, Californië.

Het was nog geen twee jaar geleden toen ik op een middag buiten wandelde en werd aangetrokken door het huis van Olaf Jansen en zijn eenvoudige omgeving, de eigenaar en bewoner, waarvan ik later te weten kwam dat hij een gelover/aanhanger was van de oude godsdienst van Odin en Thor.

Er zat een zachtheid in zijn gezicht en een vriendelijke uitdrukking in de slimme grijze ogen van deze man die meer dan vier maal twintig en tien jaren geleefd had; en bovendien een soort eenzaamheid die mijn sympathie opriep. Lichtelijk voorover gebogen en met zijn handen in mekaar achter op zijn rug, liep hij een en weer met langzame en bedachtzame stappen, op de dag waarop we elkaar voor het eerst ontmoeten. Ik kan nauwelijks zeggen welk specifiek motief me ertoe dreef om in mijn wandeling te pauzeren en hem te betrekken in een conversatie. Hij scheen blij verrast te zijn toen ik hem complimenteerde met de aantrekkelijkheid van zijn bungalow en de goed onderhouden wijnstokken en bloemen die in trossen over zijn raam, dak en brede veranda hingen.

Ik ontdekte al spoedig dat mijn nieuwe kennis geen gewoon mens was maar een die intens en geleerd was tot een opmerkelijke graad; een man die in de latere jaren van zijn lange leven diep in boeken was gedoken en sterk werd in de kracht van zijn meditatieve stilte.

Ik moedigde hem aan om te praten en spoedig begreep ik dat hij maar zes of zeven jaren in zuid Californië gewoond had, maar dat hij daar voor 12 jaren in een van de staten van het Midden Oosten had doorgebracht. En daarvóór was hij een visser geweest bij de kust van Noorwegen, in de regio van de Lofoden eilanden van waaruit hij trips gemaakt had nog verder noordelijk naar Spitzbergen en zelfs naar het Franz Josef Land.

Toen ik begon weg te gaan, scheen hij ongaarne te willen dat ik wegging en vroeg me om weer terug te komen. Alhoewel ik in die tijd daar niets bij dacht, herinner ik me nu dat hij een typische opmerking maakte toe ik mijn hand opstak als een goeden dag. “Je komt weer terug op een dag?” vroeg hij. “Ja, je komt op een dag weer terug. Ik ben er zeker van dat je dat doet; dan zal ik je mijn bibliotheek laten zien en je heel veel vertellen over dingen waar je nog nooit van gedroomd hebt, dingen zo wonderbaarlijk dat het kan zijn dat je me niet zult geloven.”

Ik verzekerde hem er lachend van dat ik niet alleen terug zou komen, maar ook zou gaan geloven wat hij me zou gaan vertellen over zijn reizen en avonturen.

In de dagen die hierop volgden raakte ik zeer bekend met Olaf Jansen en beetje bij beetje vertelde hij me zijn verhaal, zo wonderbaarlijk dat dit enorme uitdagingen geeft aan verstand en geloofsdenken. De oude Noorman drukte zichzelf altijd met zoveel ernst en oprechtheid uit dat ik werd geboeid door zijn vreemde verhalen.

Toen kwam ’s nachts die boodschapper met de oproep en binnen het uur zat ik in Olaf Jansen’s bungalow.

Hij was heel ongeduldig door het lange wachten, alhoewel ik nadat ik ‘ontboden’ was, direct naar zijn bed was gekomen.

“Ik moet me haasten,” riep hij uit, toen hij mijn hand nog in de groet vasthield. “Ik heb zoveel aan je te vertellen wat je nog niet weet en ik kan niemand anders vertrouwen dan jou. Ik realiseer me volledig”, ging hij gehaast verder, “dat ik de nacht niet zal overleven. De tijd is gekomen dat ik naar mijn voorvaders ga in de grote slaap.”

Ik schudde zijn kussens op om het hem wat prettiger te maken en verzekerde hem dat ik blij was om hem ergens mee van dienst te zijn, want ik begon me de ernst van zijn conditie te realiseren.

Het late van het uur, de stilte van de omgeving, het griezelige gevoel om alleen te zijn met een stervende man, samen met zijn geheimzinnige verhaal, dat zorgde er allemaal voor dat mijn hart snel en luid klopte met een gevoel waar ik geen naam voor heb. Inderdaad, er waren die nacht vaak gevoelens, en sedert die tijd was er vaak een gevoel eerder dan een overtuiging die bezit nam van mijn ziel en ik scheen er niet alleen in te geloven maar ook feitelijk de vreemde landen, de vreemde mensen en de vreemde wereld te zien, waarover hij vertelde en om het machtige orkestrale koor te horen van een duizendtal krachtige stemmen.

Ongeveer twee uren scheen hij begiftigd te zijn met bijna bovenmenselijke kracht, snel pratend, en naar alle schijn ook rationeel. Uiteindelijk gaf hij bepaalde gegevens in mijn handen, tekeningen en ruwe mappen. “Deze”, zei hij, “leg ik in jouw handen. Als ik je kan laten beloven dat jij ze aan de wereld geeft, dan sterf ik gelukkig, omdat ik wens dat de mensen de waarheid zullen weten, want dan zal alle mysterie wat betreft dit bevroren Noordelijke land, worden verklaard. Er is geen kans dat jij laan het lot lijdt zoals ik dat deed. Ze zullen jou niet boeien, noch je in een gekkenhuis opsluiten, omdat je niet je eigen verhaal vertelt, maar het mijne en ik zal, dankzij de goden Odin en Thor, in mijn graf zijn, en dus voorbij het bereik van ongelovigen die willen vervolgen..”

Zonder een gedachte aan de verreikende resultaten die de belofte inhield, of de vele slapeloze nachten voorziend die deze verplichting me sedertdien bracht, gaf ik mijn hand erop met een eed om getrouw aan zijn stervende wens te voldoen.

Toen de Zon boven de toppen van de San Jacinto rees, ver naar het oosten, vertrok de spirit van Olaf Jansen, de navigator, de onderzoeker en vereerder van Odin en Thor, de man wiens ervaringen en reizen, die er mee in betrekking staan, zonder een parallel in de geschiedenis van de hele wereld, en ik bleef alleen achter met de dood.

En nu, nadat ik de laatste droevige rites heb gedaan voor deze vreemde man uit de Lofoden eilanden, en de steeds verder gaande “Noordwaards Ho!”, de moedige onderzoeker van bevroren gebieden, die in zijn afnemende jaren (nadat hij de vier maal 20 was gepasseerd), een toevlucht van rustige vrede had gezocht in een zon overgoten Californië, zal ik nu zijn verhaal openbaar gaan maken.

———————————————————

HET VERHAAL VAN OLAF JANSEN

Mijn naam is Olaf Jansen. Ik ben een Noor, alhoewel ik werd geboren in het kleine zeevarende Russische plaatsje Uleaborg, aan de oostelijke kust van de Golf van Bothnia, de noordelijke arm van de Baltische Zee.

Mijn ouders waren op een vis-cruise in de Golf van Bothnia, en zaten in dit Russische plaatsje Uleaborg in de tijd van mijn geboorte, die was op 27 oktober 1811.

Mijn vader, Jens Jansen was geboren in Rodwig aan de Scandinavische kust, bij de Lofoden eilanden, maar nadat hij was getrouwd ging hij wonen in Stockholm, omdat mijn moeders familie in die stad woonde. Toen ik zeven jaar oud was, ging ik met mijn vader mee op zijn vistripjes langs de Scandinavische kust.

Vroeg in mijn leven liet ik een aanleg zien voor boeken en toen ik negen jaar was, werd ik op een particuliere school geplaatst in Stockholm, en ik bleef daar totdat ik veertien was. Daarna ging ik regelmatig tripjes mee met mijn vader op al zijn vistochten.

Mijn vader was een man die in volle lengte rond 1.85 m was, en meer dan vijftien stone woog, (=95 kg), een typische Noor van de meest stoere soort en in staat om meer te verdragen dan een andere man die ik ooit gekend heb. Hij bezat de vriendelijkheid van een vrouw met tedere kleine maniertjes, toch waren zijn beslistheid en zijn wilskracht buiten beschrijving groot. Zijn wil verdroeg geen nederlaag.

Ik was in mijn negentiende jaar toen we begonnen met wat onze laatste trip als vissers zou zijn, en dat resulteerde in het vreemde verhaal dat ik aan de wereld zal geven – maar niet nadat ik mijn Aardse pelgrimstocht heb beëindigd.

Ik tart de feiten niet te laten uitkomen als ik weet dat ze gepubliceerd worden terwijl ik nog leef, uit vrees voor verdere vernedering, opsluiting en lijden. Ten eerste werd ik in de boeien geslagen door de kapitein van de walvisvaart die me redde, en voor geen andere reden dan dat ik de waarheid vertelde over de wonderbaarlijke ontdekkingen die mijn vader en ik hadden gedaan. Maar dit was helemaal nog niet het eind van mijn marteling.

Na vier jaar en acht maanden afwezigheid bereikte ik Stockholm, slechts om te vinden dat mijn moeder was gestorven in het jaar ervoor, en het eigendom dat door mijn ouders werd achtergelaten, in het bezit van mijn moeder’s familie, werd onmiddellijk naar mij overgemaakt.

Alles had goed kunnen zijn als ik uit mijn herinnering het verhaal had kunnen wissen van ons avontuur en van mijn vaders vreselijke dood.

Uiteindelijk vertelde ik op een dag het verhaal aan mijn oom, Gustaf Osterlind, een man met aanzienlijk bezit, en drong er bij hem op aan om een expeditie uit te rusten voor mij zodat ik nog een reis kon maken naar het vreemde land.

Eerst dacht ik dat hij voor mijn project was. Hij scheen geïnteresseerd en nodigde me uit om dit aan bepaalde ambtenaren te brengen en het aan hen uit te leggen, zoals ik dat aan hem had gedaan, het verhaal van onze reizen en ontdekkingen. Stel je mijn teleurstelling en afgrijzen voor toen aan het slot van mijn relaas, er bepaalde papieren werden getekend door mijn oom en zonder enige waarschuwing ik ontdekte dat ik gearresteerd werd en haastig werd weggebracht in een naargeestige en beangstigende gevangenneming in een gekkenhuis, waar ik 28 jaren lang verbleef – lange, saaie, beangstigende jaren van lijden!

Ik hield nooit op om te komen voor mijn gezondheid, en om te protesteren tegen de onrechtvaardigheid van mijn gevangenneming. Ten slotte, op 17 oktober 1862, werd ik vrijgelaten. Mijn oom was dood en de vrienden van mijn jeugd waren nu vreemdelingen. Inderdaad een man van meer dan 50 jaren wiens enige bekende feit die van een gek is, heeft geen vrienden.

Ik was het spoor bijster om te weten wat ik moest doen om in mijn levensonderhoud te voorzien maar instinctief ging ik naar de haven waar visboten in grote aantallen verankerd lagen, en binnen een week kon ik aan boord van een visser met de naam Yan Hansen, die een lange viscruise begon naar de Lofoden eilanden.

Hier werden mijn vroege jaren van training het grootste voordeel bewezen, specifiek om me mijzelf nuttig te laten zijn. Dit was maar het begin van andere trips en door zuinig te leven was ik in enkele jaren in staat om een visboot van mijzelf te kopen. 27 jaren daarna ging ik over zee als visser, vijf jaren werkend voor anderen en de laatste 20 voor mezelf.

In al deze jaren was ik de meest ijverige student in boeken, maar ook als harde werker in mijn zaak, maar ik was heel voorzichtig om niemand het verhalen te vertellen die gingen over de ontdekkingen van mijn vader en mij. Zelfs op deze late dag vrees ik nog dat iemand de dingen ziet of weet die ik opschrijf, en de noteringen en kaarten die ik bewaar. Als mijn dagen op Aarden ten einde lopen zal ik kaarten en noteringen achterlaten die de mensheid, zoals ik hoop, verlichten en voordeel brengen.

De herinnering van mijn lange opsluiting met maniakken en alle verschrikkelijke smart en lijden zijn nog te levendig om mij te waarborgen voor verdere kansen daarop.

.In 1889 verkocht ik mijn visboten en ontdekte dat ik een fortuin verzameld had dat aardig voldoende was om me de rest van mijn leven in leven te houden. Ik ging toen naar Amerika.

Ongeveer 12 jaren was mijn tehuis in Illinois, bij Batavia, waar ik de meeste boeken van mijn huidige bibliotheek verzamelde, alhoewel ik ook veel voorkeusrboeken uit Stockholm meebracht. Later kwam ik in Los Angeles, kwam daar aan op 4 maart 1901. De datum herinner ik me goed omdat het president McKinleys tweede inauguratie dag. Ik kocht dit kleine huisje en besloot om hier in de afzondering van mijn eigen plekje, geschut door mijn eigen wijnstokken en vijgenboom, en met mijn boeken om me heen, om kaarten en tekeningen te maken van de nieuwe landen die we hadden ontdekt, en om ook het verhaal in detail op te schrijven uit de tijd dat mijn vader en ik Stockholm verlieten tot aan het tragische gebeuren dat ons overkwam in de Zuidpool Oceaan.

Ik herinner me goed dat we Stockholm verlieten in onze vissloep op de derde dag van april 1829 en zuidwaarts zeilden, terwijl we Gothland eiland links lieten liggen en met Oeland eiland aan de rechterkant. Enkele dagen later kwamen we succesvol met z’n tweeën aan in Sandhommar Point en gingen door de zee engte die Denemarken afscheidt van de Scandinavische kust. Te zijner tijd kwamen we in de stad Christiansand waar we twee dagen bleven rusten, en begonnen toen rondom de Scandinavische kust naar het westen te gaan, af op de Lofoden eilanden.

Mijn vader had goeie zin, door de prachtige en bevredigende betalingen die hij gekregen had uit onze laatste vangst op de markt in Stockholm, in plaats van te verkopen in een van de zeevarende steden langs de Scandinavische kust. Hij was specifiek blij met de verkoop van wat ivoren slagtanden die hij ontdekt had op de westkust van het Franz Joseph Land bij een van zijn noordelijke cruises van het vorig jaar en hij drukte de hoop uit dat we deze keer misschien gelukkig genoeg waren om onze kleine vissloep te laden met ivoor in plaats van met kabeljauw, haring, makreel en zalm.

We gingen liggen in Hammerfest, breedte 71 graden en 40 minuten, voor enkele dagen rust. Hier bleven we een week, legden extra voorraad aan van provisie en met diverse vaten drinkwater en zeilden toen richting Spitzbergen.

De eerste dagen hadden we een open zee en een gunstige wind en toen ontmoetten we veel ijs en veel ijsbergen. Een sloep die groter was geweest dan onze kleine vissloep kon waarschijnlijk die weg niet gemaakt hebben door het labyrint van ijsbergen of geplet zijn door de nauwelijks open kanaaltjes. Deze monsterbergen stelden een eindeloze opeenvolging van kristallen paleizen, van massieve kathedralen en fantastische bergreeksen voor, onverbiddellijk en op schildwachten lijkend, onwrikbaar als hoog optorenende kliffen of harde rotsen, rechtop staand, stil als een sfinx, en rusteloze golven weerstaand van een kribbige zee.

Na vele ‘door het oog van de naald’ ontsnappingen kwamen we in Spitzbergen aan op 23 juni en ankerden korte tijd op Wijade Bay, en daar waren we nogal succesvol met ons inkomen. We lichtten het anker en zeilden door de Hinlopen Straat, en gingen verder langs de kust van het Noord-Oost Land.

Een sterke wind kwam op vanuit het zuidwesten en mijn vader zei dat we er beter gebruik van konden maken om het Franz Jose Land te bereiken waar hij toevallig het jaar ervoor die ivoren slagtanden had gevonden die hem zo’n goed prijs hadden bezorgd in Stockholm.

Nooit eerder daarvoor of sedertdien, heb ik zoveel zeevogels gezien; er waren talrijke, zodat ze de rotsen verborgen aan de kustlijn en de hemel verduisterden.

Enkele dagen zeilden we langs de rotsige kust van het Franz Josef Land. Tenslotte kwam er een gunstige wind die ons in staat stelde om de WestKust te benaderen en na nog 24 uren zeilen kwam we bij een prachtige inham.

Je kon nauwelijks geloven dat dit het verre Noordland was. De plaats was groen door groeiende vegetatie en terwijl het gebied niet meer dan een of twee acres bevatte, toch was de wind warm en rustig. Het scheen dat het een punt was waar de invloed van de Golf Stroom het vriendelijkst gevoeld wordt.

Op de oostkust lagen talrijke ijsbergen, toch waren we hier in open water. Ver ten westen van ons echter waren ijspakken, en nog verder naar het westen verscheen het ijs als lage heuvelrijen. Voor ons en direct in het noorden, lag een open zee.

Mijn vader was een vurige gelover van Odin en Thor en hij had mij vaak verteld dat dit Goden waren die ver voorbij de “Noorder Wind” kwamen.

Er was een traditie, legde mijn vader uit, dat nog verder in het noorden een land was dat mooier was dan ooit een sterfelijke mens had gekend en dat dit land bewoond werd door de “Gekozenen”.

Mijn jeugdige voorstelling werd in vuur gezet door de gloed, ijver en godsdienstigegeestdrift van mijn goede vader, en ik riep uit: “Waarom zeilen we niet naar dit geweldige land? De lucht is helder, de wind gunstig en de zee open.”

Zelfs nu kan ik de uitdrukking van prettige verrassing zien op zijn gelaat toen hij zich naar me toe keerde en vroeg: ”Mijn zoon, wil je met me mee gaan onderzoeken… om ver voorbij waar de mens ooit geweest is, te gaan?” Ik antwoordde hem bevestigend. “Heel goed dan, “zei hij. ”Moge God Odin me beschermen!” en snel, na de zeilen te hebben aangepast, sloeg hij een blik op ons kompas, draaide de boeg in de noordelijke richting door een open kanaal en onze reis was begonnen.

De Zon stond laag aan de horizon, omdat het nog de vroege zomer was. Inderdaad, we hadden bijna nog vier maanden voor de boeg voordat de vriezende nacht opnieuw zou komen.

Onze kleine vissloep sprong naar voren alsof die net zo verlangend was als wij waren. Binnen 36 uren waren we uit het zicht van het hoogste punt op de kustlijn van het Franz Josef Land. We schenen in een sterke stroming te zitten die van noord naar noord oost ging. Ver naar de rechter kant en aan de linker kant van ons waren ijsbergen, maar onze kleine sloep boorde zich door de enge passages en ging door kanalen de open zeeën in – kanalen die soms zo nauw waren dat als ons voertuigsmaller was geweest we er nooit doorheen hadden kunnen komen.

Op de derde dag kwamen we bij een eiland. De kusten ervan werden door een open zee overspoeld. Mijn vader besloot om aan land te gaan en om een dag te gaan exploreren Dit nieuwe land was ontbloot van hout maar we vonden een grote opstapeling van drijfhout aan de noordkant. Sommige boomstronken waren 12 m lang en 60 cm dik.

Na een dag van exploreren over de kust van dit eiland, lichtten we het anker en draaiden we de boeg naar het noorden de open zee in.

Ik herinner me dat mijn vader noch ikzelf in zo’n dertig uren voedsel geproefd hadden. Misschien kwam dat door de spanning van de opwinding over onze vreemde reis verder noordelijk, mijn vader zei, dat niemand daar eerder was geweest. Actief mentaal bezig zijn had de eisen van stoffelijke noden verdoofd.

In plaats van dat de kou intens was, wat we verwacht hadden, was het werkelijk warmer en prettiger dan het toen we in Hammerfest geweest waren op de noordkust van Noorwegen, ongeveer zes weken daarvoor. We gaven openhartig toe dat we erg hongerig waren en onmiddellijk maakte ik een stevig maal klaar uit onze goed voorziene provisie’kast’. Toen we smakelijk hadden deelgenomen aan dit maal zei ik tegen mijn vader dat ik zou gaan slapen omdat ik me aardig slaperig begon te voelen. “Goed”antwoordde hij, “ik zal de wacht houden.”

Ik weet helemaal niet hoe lang ik sliep; ik weet alleen maar dat ik ruw gewekt werd door een vreselijke commotie van de sloep. Tot mijn verrassing vond ik mijn vader diep in slaap. Ik schreeuwde woest naar hem en opgeschrokken sprong hij snel op zijn voeten. Inderdaad, als hij niet onmiddellijk de rail gegrepen had, zou hij zeker in de ziedende golven gegooid zijn.

Er woedde een hevige sneeuw-storm. De wind direct achter, dreef onze sloep met een vreselijke snelheid voort en dreigde elk moment om ons om te gooien. Er was geen tijd te verliezen, de zeilen moesten onmiddellijk worden gestreken. Onze boot was schokkend aan het wringen. Een paar ijsbergen wisten we, waren aan elke kant van ons maar gelukkig was het kanaal direct naar het noorden open. Maar zou dat zo blijven? Voor ons, de horizon insluitend, van links naar rechts was een dampachtige mist of wasem, zwart als een Egyptische nacht aan de rand van het water en wit als een stoomwolk aan de top, en dat onttrok zich aan het zicht omdat het samensmolt met de grote witte vlokken van de vallende sneeuw. Of dit nu een verraderlijke ijsberg verborg of een ander verborgen obstakel die ons sloepje zou verpletteren en ons in een watergraf zou geven, of was het alleen maar het fenomeen van een Poolmist, er was niets om dit te kunnen vaststellen.

Door welk wonder we ontsnapten aan een verpletterende verwoesting, weet ik niet. Ik herinner me dat ons sloepje kraakte en kreunde alsof zijn scharnieren braken. Het schudde en waggelde heen en weer alsof het gegrepen werd door een hevige onderstroom van draaikolk of maalstroom.

Gelukkig was ons kompas vastgezet met lang schroeven aan een dwarsbalk. De meeste van onze voorraad echter werd losgeslagen en veegde weg van het dek van de kajuit, en als we niet de voorzorg hadden genomen aan het begin om onszelf stevig aan de masten van de sloep vast te binden, zouden we zelf in de striemende zee gegooid zijn.

Boven het doof makende tumult van de woedende golven hoorde ik mijn vaders stem: “Wees moedig, mijn zoon,”riep hij, “Odin is de God van de wateren, de gezel van de moedigen, en hij is met ons. Vrees niet.”

Voor mij was het dat er geen mogelijkheid was om te ontsnappen aan een vreselijke dood. De kleine sloep schepte water, de sneeuw viel zo snel en was verblindend en de golven tuimelden over onze wulven(de overhangende delen van de achtersteven) in woeste witte razernij. Je kon niet zeggen op welk moment we tegen drijvend pakijs verpletterd zouden worden. De geweldige deining hief ons op tot aan de toppen van de berghoge golven en plonsde ons weer in de diepten van het dal van de zee alsof onze visboot een fragiele schelp was. Reusachtige wit getopte golven, als echte muren, sloten ons in, voor en achter.

Deze vreselijke zenuwbrekende beproeving met zijn onuitsprekelijke verschrikkingen van spanning en foltering door onbeschrijfelijke vrees, duurde meer dan drie uren en al die tijd werden we op topsnelheid naar voren gedreven. Toen, plotseling, alsof hij vermoeid raakte door zijn dolle inspanningen, begon de wind zijn razernij te verminderen en begon langzaamaan af te nemen.

Uiteindelijk zaten we in een volmaakte rust. De mist was ook verdwenen en voor ons lag een ijsloos kanaal misschien vijftien of 20 km breed met enkele ijsbergen ver weg aan onze rechterkant, en een bij tussenpozen archipel van kleinere ijsbergjes aan de linkerkant.

Ik keek scherp naar mijn vader en besloot om stil te blijven totdat hij sprak. Weldra knoopte hij het touw los van zijn middel en zonder een woord te zeggen begon hij met de pompen te werken, die gelukkig niet beschadigd waren, en leegde de sloep van het water dat deze in de gekte van de storm geschept had.

Hij zette de zeilen van de sloep omhoog, zo kalm alsof hij een visnet binnenhaalde en merkte toen op dat we klaar waren voor een gunstige wind als die kwam. Zijn moed en koppigheid waren werkelijk opmerkelijk.

Na onderzoek vonden we minder dan een derde van onze provisie terug, terwijl tot onze ontzetting we ontdekten dat onze watervaten overboord waren gesmeten tijdens de gewelddadige duiken van onze boot.

Twee van onze watervaten zaten nog in de hoofdhouder maar beiden waren leeg. We hadden aardig wat voorraad voedsel maar geen vers water. Ik realiseerde me opeens de afschuwelijkheid van onze positie. En al gauw was ik gevangen door een verterende dorst. “Dit is werkelijk slecht,” merkte mijn vader op. “Maar, laten we onze doorweekte kleding drogen want we zijn doornat tot op de huid. Vertrouw op god Odin, mijn zoon. Geef de hoop niet op.

“De Zon was schuins aan het dalen alsof we in de zuidelijke breedte zaten in plaats van in het verre noordland. Hij draaide rond zijn omloop, was steeds zichtbaar en ging hoger en hoger iedere dag, vaak met mist bedekt, toch altijd door het kantwerk van wolken glurend als een gemelijk oog van het lot, het mysterieuze noordland bewakend en jaloers kijkend naar de potsen van de mens. Ver aan onze rechterkant versierden stralen de prisma’s van ijsbergen en waren schitterend. Hun reflecties zonden stralen uit van granaatrood, van diamant en van saffier. Een pyrotechnisch panorama van talloze kleuren en vormen, terwijl je beneden een groen getinte zee kon zien en boven de purperen hemel.

Ik probeerde mijn dorst te vergeten door mezelf bezig te houden en wat voedsel boven te brengen met een leeg vat uit de houder. Ik hing over de zij rail en vulde het vat met water om mijn handen en gezicht te wassen. Tot mijn verbazing, toen het water in contact kwam met mijn lippen, kon ik geen zout proeven. Ik was geschrokken door die ontdekking. “Vader,” snakte ik, “het water, het water is vers!””Wat Olaf?”riep mijn vader uit en keek snel om zich heen. “Je vergist je natuurlijk. Er is geen land. Je wordt gek.” “Maar ik proef het!”schreeuwde ik.

En zo ontdekten we dat het water echt vers was, absoluut was dat zo, zonder het minste zout of zelfs de verdenking van een zilte smaak.

[In vol. I, pagina 196 schrijft Nansen: “Het is een bijzonder fenomeen – dit dode water. We hadden nu een betere gelegenheid om dat te bestuderen dan we wilden. Het gebeurt als een laag oppervlakte water of vers water rust op het zoute water van de zee, en dit verse water wordt gedragen terwijl het schip over de zwaardere zee eronder gleed alsof het een stevige fundering was. Het verschil tussen de twee strata was in dit geval zo groot dat terwijl we drinkwater op de oppervlakte hadden, was het water dat we onder de onderste rand van de machinekamer vonden veel te zout om gebruikt te worden voor de boiler”] 

Wij vulden onmiddellijk onze twee overgebleven watervaten en mijn vader verklaarde dat het een Hemelse dispensatie van genade was van de goden Odin en Thor.

We waren buiten onszelf van blijdschap maar honger gebood ons ons gedwongen vasten te beëindigen. Nu we vers water hadden gevonden in de open zee, wat zouden we nog kunnen verwachten op deze vreemde breedte waar een schip nog nooit gezeild had en waar het gespat van een roeiriem nog nooit was gehoord?

We hadden nauwelijks onze honger gestild toen een bries de werkeloze zeilen begon te vullen en op het kompas kijkend vonden we dat de Noorder naaldpunt hard tegen het glas perste.

In antwoord op mijn verbazing zei mijn vader: “Ik heb hier al eens van gehoord; het is wat zij het duiken van de naald noemen.”

We maakten het kompas los en draaiden het in de juiste hoeken, met de oppervlakte van de zee voor de punt zou het zichzelf bevrijden van het glas en volgens een vrije aantrekking. De naald verschoof ongemakkelijk en scheen zo onvast als een dronken man, maar ten slotte gaf hij een koers aan.

Hiervoor dachten we dat de wind ons droeg naar Noord / Noordwest, maar met een vrije naald ontdekten we dat als we er op konden vertrouwen, we lichtelijk Noord/NoordOost voeren. Onze koers echter, was steeds noordwaards gaande.

De zee was sereen kalm, met nauwelijks een korte golfslag en de wind kwiek en opbeurend. De stralen van de zon schenen dwars over ons heen en zorgden voor een rustige warmte. En zo ging de tijd dag voor dag verder en we vonden uit een notitie van ons logboek dat we sedert de storm in de open zee, elf dagen hadden gezeild.

Door een strikte economie hielden we het aardig uit met het voedsel, maar het begon te verminderen. Ondertussen was een van onze watervaten uitgeput en mijn vader zei: ”We zullen het opnieuw vullen.” Maar tot onze verslagenheid merkten we dat het water nu net zo zout was als in het gebied van de Lofoden eilanden bij de kust van Noorwegen. En dit zette ons aan om buitengewoon voorzichtig te zijn met het overblijvende vat.

Ik merkte dat ik veel van de tijd wilde slapen; of dat nu het effect was van de opwinding om door onbekende wateren te zeilen of dat het de ontspanning was na het verschrikkelijk opwindend incident op ons avontuur in de storm op zee, of vanwege dat ik voedsel wilde, ik kon het niet zeggen.

Ik lag heel vaak op de bank van onze kleine sloep en keek ver omhoog in de blauwe koepel van de hemel en niettegenstaande de zon ver weg in het oosten scheen, zag ik altijd een kleine ster boven mijn hoofd staan. Enige dagen als ik die ster zocht, stond hij daar altijd direct boven ons.

Het was nu volgens onze berekening ongeveer de eerste augustus. De zon stond hoog aan de hemelen en was zo helder dat ik niet langer meer die eenzame ster kon zien die mijn aandacht enkele dagen eerder had getrokken.

Op een dag, rond deze tijd, schrok mijn vader mij op door mijn aandacht te vragen voor een ongewoon zicht ver voor ons uit, bijna in de horizon. “Het is een schijn-zon,” riep mijn vader uit. “Ik heb daar over gelezen: het wordt een reflectie genoemd of een luchtspiegeling Dit gaat spoedig over.”

Maar deze dof rode, valse zon, zoals we dachten dat die was, ging enige uren niet weg; en terwijl we ons onbewust waren of er nu stralen waren, was er geen tijd daarna meer waarin we de horizon voor ons niet konden bestrijken om de verlichting te lokaliseren van de zogenaamde valse zon, tijdens een periode van minstens twaalf uren van elke vieren twintig.

Wolken en mist verborgen soms bijna maar nooit helemaal, zijn locatie. Geleidelijk aan scheen hij hoger in de horizon te klimmen van de onbepaalde purperen hemel, toen we vorderden.

Je kon nauwelijks zeggen dat hij op de zon leek, behalve dan in zijn ronde vorm en als hij niet verduisterd werd door wolken of in misten van de oceaan, had hij een nevelig-rode, gebronsde verschijning, die veranderde in een wit licht als een lichtende wolk, die een groter licht daarachter reflecteerde.

We kwamen in onze discussie overeen dat deze rokerige vuurhaard-kleurige zon, wat dan ook de oorzaak was van dit fenomeen, geen reflectie van onze Zon was, maar een soort planeet – een werkelijkheid.

Op een dag, kort hierop, voelde ik me buitengewoon suf en viel in een diepe slaap. Maar het leek alsof ik meteen daarna door mijn vader wakker geschud werd die me krachtig schudde aan mijn schouder en zei: “Olaf, word wakker, er is land in zicht!”

Ik sprong op mijn voeten en oh! onuitsprekelijke vreugde! Daar, in de verte, maar direct op ons pad, was land dat steil uitstak in de zee. De kustlijn strekte zich ver naar rechts van ons uit zover als het oog kon zien, en langs het zandige strand waren golven die in woelig schuim uiteen braken, terugtrokken en dan weer naar voren kwamen, steeds zingend met monotone dondertonen, het lied van de diepte. De zandbanken waren overdekt met bomen en andere vegetatie.

Ik kan mijn gevoel van verrukking niet vertellen over deze ontdekking. Mijn vader stond bewegingsloos met zijn hand op de helmstok, recht vooruit te kijken, en stortte zijn hart uit met dankgebeden voor de goden Odin en Thor.

Ondertussen hadden we een net dat we in de bergruimte hadden gevonden, uitgeworpen en vingen een paar vissen die essentieel toevoegden aan onze slinkende voorraad provisie.

Het kompas dat we weer vast hadden gezet op zijn plek, uit vrees voor een andere storm, wees nog steeds naar het Nnorth, en bewoog nog steeds op zijn spil, net zoals hij gedaan had in Stockholm. Het duiken naar beneden van de naald was opgehouden. Wat kon dit betekenen? En dan weer, onze vele dagen zeilen hadden ons zeker ver voorbij de Noordpool gebracht. En toch bleef de naald naar het punt Noorden wijzen. We stonden zeer perplex, want onze richting was nu zeker naar het zuiden.

We zeilden nog drie dagen langs de kustlijn, en kwamen toen aan de mond van een fjord of rivier van enorme grootte. Dit leek meer op een grote baai en daarin draaiden we onze visboot, de richting was toen enigszins noordoosten van het zuiden. Met behulp van een kribbig windje die ons twaalf uren kwam helpen van de vierentwintig, gingen we door om het binnenland in te gaan,over , wat achteraf bleek een machtige rivier te zijn, en waarvan we hoorden dat die door de inwoners Hiddekel werd genoemd.

We gingen nog tien dagen verder met onze reis ontdekten dat we gelukkig ver genoeg in het binnenland waren gekomen waar de oceaan getijden niet langer het water beïnvloedden en dat was dus vers geworden.

De ontdekking kwam geenszins te spoedig, want ons overblijvende watervat was bijna geheel leeg. We verloren geen tijd met het vullen van onze vaten en toen de wind gunstig was, zeilden we verder de rivier op.

Langs de oevers konden we mijlen in breedte grote wouden zien zich uitstrekken ver van de kustlijn af. De bomen waren van enorme lengte. We landden nadat we geankerd waren dichtbij een zandstrand en waadden naar de kust en we werden beloond door het vinden van een hoeveelheid noten die zeer smakelijk waren en hongerstillend, en een welkome verandering waren van de monotoonheid van onze voorraad.

Het was ongeveer een september, vijf maanden, rekenden we uit, sedert we vertrokken van Stockholm. Plotseling schrokken we op, bijna buiten zinnen door gezang van mensen in de verte. Heel snel hierna ontdekten we een enorm schip die langs de rivier gleed direct in onze richting. Degenen aan boord zongen in een machtig koor dat doordat het echo’de van oever tot oever, klonk als duizend stemmen, die het hele universum vulden met een sidderende melodie. De begeleiding werd gespeeld met snaar instrumenten die niet anders waren dan onze harpen.

Het was een groter schip dan we ooit gezien hadden, en het was anders van constructie.

Op dit specifieke ogenblik lag onze sloep in windstilte en was niet ver van de kust. De oever van de rivier, bedekt met mammoetbomen, rezen op een prachtige manier enkele honderden meters omhoog om ons heen op. We schenen aan de rand van een oorspronkelijk woud te zijn dat zich ongetwijfeld ver in het binnenland uitstrekte.

Het immense vaartuig pauzeerde en bijna onmiddellijk werd er een boot uitgezet en zes mannen met reusachtige afmetingen roeiden naar onze kleine visboot. Ze spraken tegen ons in een vreemde taal. We begrepen uit hun wijze van doen echter, dat ze niet onvriendelijk waren. Ze spraken veel onder elkaar en een van hen lachte buitensporig veel, alsof het vinden van ons een rare ontdekking was. Een van hen kreeg ons kompas in het oog en dat scheen hem meer te interesseren dan een ander deel van onze sloep. Ten slotte wenkte de leider alsof hij vroeg of we ons bootje wilden verlaten om aan boord van hun schip te komen. “Wat zeg jij, mijn zoon?”vroeg mijn vader. “Ze kunnen niet meer doen dan ons doden.”

“Ze schijnen vriendelijk te zijn ingesteld”, antwoordde ik, “maar wat een verschrikkelijke reuzen! Ze moeten de selectie zijn van uitblinkers van een koninklijk regiment. Kijk eens naar hun grootte.”

“We kunnen beter vrijwillig gaan, in plaats van met geweld meegenomen te worden,” zei mijn vader, glimlachend, “want ze zijn zeker in staat om ons gevangen te nemen.” En daarom maakte hij door tekens bekend dat we gereed waren om hen te vergezellen.

Word vervolgd.


vertaling winnyd@stralendetoekomst.nl